- Procedure als in tuchtzaken
- Art. 508/7 en 508/8 Ger. W.
- Art. 444 Ger. W.
- Art. 458-463 Ger. W.
- Verzoek opname op BJB-lijst
- Administratieve beslissing
- Geen tuchtsanctie
- Bevoegdheid raad van de Orde
- Toezicht op kwaliteit prestaties
- Rechtsmacht raad van de Orde
- Misbruik vergoedingssysteem
- Hoger beroep ongegrond
- Weigering tot opname
Bij de bestreden sententie van de raad van de Orde werd het verzoek van een advocaat om te worden opgenomen op de lijst bedoeld in art. 508/7 Ger. W. (tweedelijnsbijstand) afgewezen en werd die beslissing uitvoerbaar verklaard. Tegen zijn oorspronkelijk verzoek tot opname werden bezwaren geuit door het BJB.
De beslissing tot opname of weglating van die lijst is een administratieve beslissing die door de wet is toevertrouwd aan de raad van de Orde. De raad van de Orde legt daardoor dus geen tuchtsanctie op.
Ingevolge art. 508/8 Ger. W. ziet de Orde van advocaten toe op de kwaliteit van de prestaties die door de advocaten worden verstrekt in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand. De raad van de Orde kan zowel een advocaat weglaten of schrappen van de voornoemde lijst omwille van een gebrek aan kwaliteit van de dienstverlening als zijn inschrijving/herinschrijving of opname op die lijst te weigeren bij de uitoefening van zijn bevoegdheid ex art. 508/7 Ger. W. mits daarbij de procedure zoals in tucht na te leven, gewaarborgd bij de artikelen 458-463 Ger. W. en de artikelen 2-11 van het reglement betreffende de voor de raad van de Orde geldende procedure volgens de tuchtrechtspleging. Deze procedure zoals in tuchtzaken werd in casu terecht gevolgd.
De raad van de Orde heeft geen rechtsmacht om te oordelen over een eventueel misbruik van het vergoedingssysteem, dat tot het tuchtrecht behoort en niet het voorwerp uitmaakt van zijn opdracht te waken over de kwaliteit van de juridische bijstand en evenmin kadert in de organisatie van die bijstandverlening, die bij wet aan het BJB werd toevertrouwd.
De advocaat oefent vrij zijn ambt uit ter verdediging van het recht en de waarheid (art. 444 Ger. W.). Het BJB mag bij de beoordeling van de kwaliteit van dienstverlening of het gebrek eraan de wijze van uitoefening van het aan de advocaat toevertrouwde mandaat toetsen aan de in art. 444 Ger. W. opgenomen doelstelling.
In casu oordeelt de Nederlandstalige tuchtraad van beroep voor advocaten, net zoals de raad van de Orde, dat de advocaat zijn plicht tot het verlenen van een kwaliteitsvolle juridische tweedelijnsbijstand niet heeft vervuld. Bij gevolg is er een afdoende grondslag om de inschrijving van de advocaat op voornoemde lijst te weigeren. Deze weigering is naar recht verantwoord door de gegrondheid van de bewezen bevonden niet-kwaliteitsvolle dienstverlening en dit ongeacht het al dan niet misbruik maken van het vergoedingssysteem. Het hoger beroep is dus ontvankelijk doch ongegrond.