Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Paleisverbod
- Vervalsing
- Hoorrecht
- Motivering
- Evenredigheid
Aan de advocaat werd bij beslissing van de stafhouder van 30.08.2019 een verbod opgelegd het gerechtsgebouw te betreden, wegens 2 authentieke processen-verbaal van verhoor van het CVGS te hebben vervalst door het bewerken van de pdf-kopie, terwijl die niet voor de advocaat bestemd was, en waarbij de naam van de optredende advocaat werd verwijderde en door de naam van betrokken advocaat werd vervangen.
Deze vervalste kopie werd overgemaakt aan het BJB voor het verkrijgen van een vergoeding.
De advocaat haalt aan dat de stafhouder hem niet zou gehoord hebben, en het hof leidt uit zijn motivering af dat hiermee bedoeld wordt dat de stafhouder hem niet formeel zou hebben verhoord omtrent de mogelijkheid van het opleggen van de opgelegde bewarende maatregel.
Krachtens artikel 473 Ger. W. bestaat de verplichting om de advocaat te horen pas van zodra om een verlenging van de eerste termijn verzocht wordt, en dat is nu nog niet aan de orde.
In casu werd de advocaat overigens wel gehoord omtrent de beweerde feiten, gaf de advocaat deze feiten toe, en besliste de stafhouder pas na deze gesprekken, maar nog vóór de aanvang van het nieuwe gerechtelijk jaar, dat de boven vermelde bewarende maatregel zich opdrong.
Huidige beroepsprocedure betreft geen strafonderzoek, maar louter een maatregel die genomen werd om te vermijden dat nadeel zou toegebracht worden aan derden of aan de eer van de Orde. Geen enkel regelgevende bepaling geeft aan de betrokken advocaat op het ogenblik dat de initiële bewarende maatregel genomen wordt het recht om ook zijn inzichten aan de stafhouder mede te delen omtrent diens plicht de rechten van derden en de eer van de Orde te bewaken.
In de gegeven omstandigheden is er hoegenaamd geen schending van art. 6 EVRM.
Ook uit art. 41 van het handvest van 12 december 2007 betreffende de grondrechten van de Europese Unie kan de advocaat geen groter hoorrecht putten dan zich in casu in concreto heeft voorgedaan.
De advocaat haalt aan dat de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd is, gekoppeld aan het feit dat er geen mogelijk nadeel aan derden kan toegebracht worden.
De Tuchtraad van beroep oordeelt hierover als volgt:
De voorwaarden van art. 473 Ger. W., nl. dat te vrezen is dat de latere beroepswerkzaamheid van de betrokken advocaat nadeel kan toebrengen aan derden of aan de eer van de Orde, moeten niet cumulatief aanwezig zijn. De stafhouder is gerechtigd om een paleisverbod op te leggen wanneer slechts de vrees bestaat dat nadeel zou toegebracht worden aan de eer van de Orde.
In casu kon de stafhouder in alle redelijkheid aannemen dat er wel degelijk grote vrees bestaat dat nadeel zou berokkend worden aan de eer van de Orde indien deze advocaat, die erkend heeft dat hij bewust hem toegezonden documenten vervalst heeft door de naam van de rechthebbende te verwijderen en zijn eigen naam in de plaats te zetten, toch gewoon en onmiddellijk zijn beroepswerkzaamheden in de gerechtsgebouwen zou verder zetten.
De rechtbanken mogen van advocaten immers verwachten dat zij volstrekt rechtschapen zijn, zodat de eer van de Orde zeker bedreigd kan zijn indien advocaten waarvan vaststaat dat zij bewust valsheden gepleegd hebben naar een overheid toe, gewoon op dezelfde wijze als voorheen voor de rechtbanken mogen pleiten.
De Tuchtraad van beroep oordeelt dat de beslissing om in dergelijke situatie een paleisverbod op te leggen niet kennelijk onredelijk is. In casu is de beslissing ook voldoende gemotiveerd nu ook duidelijk verwezen wordt naar de eer van de Orde.
De advocaat haalt een schending aan van art. 49 van het Handvest van 12 december 2007 betreffende de grondrechten van de Europese Unie. Volgens hem is de genomen maatregel niet evenredig met het strafbaar feit.
De Tuchtraad van beroep herhaalt dat het in casu niet om een straf handelt, maar om een bewarende maatregel.
Waar de Tuchtraad van beroep hoger reeds motiveerde dat in deze concrete omstandigheden de oplegging van een paleisverbod niet kennelijk onredelijk is, blijft de vraag naar de evenredigheid van de opgelegde termijn van 3 maanden te beantwoorden.
De advocaat vindt deze termijn onevenredig lang aangezien hij een alleen werkend advocaat is, de advocatuur zijn enige broodwinning, en hij ingevolge dit paleisverbod zonder enige broodwinning zou vallen.
Het ontzeggen van de toegang tot het gerechtsgebouw is een uiting van het persoonlijke disciplinaire gezag van de stafhouder. De Tuchtraad in beroep kan zich – voor wat betreft de bewarende maatregelen - niet in de plaats stellen van de stafhouder. De Tuchtraad van beroep kan in voorkomend geval de maatregel wel opheffen of vernietigen, bv. indien ze kennelijk onredelijk is of volstrekt buitenproportioneel.
Gelet echter op de concrete omstandigheden van de zaak, gelet op het feit dat de betrokken advocaat ook nog in de mogelijkheid is om andere beroepswerkzaamheden te doen, gelet op het feit dat hij zijn zaken voor administratieve rechtscolleges nog wel in persoon kan bepleiten, gelet op de noodzakelijke rechtschapenheid die van advocaten moet verwacht worden, en gelet op het feit dat de stafhouder van de Orde de bewaker is van de rechten van derden en de eer van de Orde, oordeelt de Tuchtraad van beroep dat de termijn van 3 maanden in casu en op huidig ogenblik niet onredelijk is, noch buitenproportioneel.