- Cumul
- Prejudiciële vraag
- Art. 473 Ger. W.
- Eerlijk proces
- Tuchtprocedure
- Zoals in tucht
- Art. 437 Ger. W.
- Weglating van tableau
Procedure
De advocaat verzocht de tuchtraad van beroep een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof m.b.t. art. 473 Ger. W.
De wetgever heeft geoordeeld dat de raad van de orde “meester” is over het tableau (art. 432 Ger. W.) en over de lijst van stagiairs en bij onverenigbaarheid van het beroep van advocaat overeenkomstig art. 437 Ger. W. de weglating van het tableau kan uitspreken. Gelet op deze wettelijke basis kon de raad van de orde van advocaten de procedure weldegelijk voeren. Een procedure als deze is niet steeds, uit haar aard, een (verkapte) tuchtzaak.
Het is niet voorzien en niet passend om in een procedure voor de raad van de orde van advocaten overeenkomstig art. 473, tuchtrechtelijke vergrijpen te beoordelen. Voor zover de stafhouder deze al zou hebben aangevoerd, blijkt uit de beslissing waartegen beroep, dat de raad van de orde van advocaten, uitdrukkelijk afstand heeft genomen van de aspecten van de zaak die onder een hypothetische tuchtrechtelijke procedure zouden kunnen vallen.
De procedure beoogt het vaststellen van een “feitelijke toestand van onverenigbaarheid” en heeft niet het oogmerk van een tuchtrechtelijke bestraffing van een deontologische fout. De raad van de orde heeft geen tuchtrechtelijke kwalificaties behandeld. De tuchtraad van beroep herneemt de zaak en laat zich evenmin in met de eventuele tuchtrechtelijke aspecten van de feiten.
De rechtspleging zoals in tucht wordt expliciet geregeld bij OVB-reglement van 21.11.2007 waarbij alle waarborgen om te komen tot een eerlijk proces zijn voorzien. Er is geen gevaar voor schijn van partijdigheid of gebrek aan afstand tussen de advocaat die het voorwerp is van de procedure tot weglating zoals in tucht. Het eerlijk proces wordt onder meer gegarandeerd door het aantal leden dat deelneemt aan de zittingen en de beraadslaging, het hoorrecht, het tegensprekelijk debat, voorziene tijdspanne om de zaak te kunnen behandelen.
Doordat er geen verschillende behandeling van vergelijkbare categorieën van personen voorligt, nu iemand die het voorwerp uitmaakt van een tuchtprocedure overeenkomstig art. 456 e.v. Ger. W. niet is gelijk te stellen of zich niet in dezelfde toestand bevindt als iemand die het voorwerp uitmaakt van een procedure overeenkomstig art. 432 Ger. W. en 437 Ger. W., bestaat er geen reden om een prejudiciële vraag te stellen. De geviseerde bepaling schendt klaarblijkelijk niet de regels en bepalingen waaraan het Grondwettelijk Hof kan toetsten. De tuchtraad is overeenkomstig art. 26 Bijzondere Wet Grondwettelijk Hof, niet verplicht de opgeworpen prejudiciële vraag te stellen (zie POPELIER Patricia, Procederen voor het Grondwettelijk Hof, Intersentia Antwerpen-Oxford, 2008, p. 234 e.v.). De gevoerde procedure biedt alle mogelijke waarborgen zodat er geen enkele schending is van het EVRM.
Ten gronde
De advocaat moet niet als staatsambtenaar worden gekwalificeerd volgens art. 437 Ger. W. lid 1 nu dergelijke interpretatie tot een ongelijke behandeling zou leiden doordat een advocaat die dezelfde taak uitvoert in het vrije onderwijsnet niet onder de absolute onverenigbaarheden zou vallen terwijl deze in het openbare onderwijsnet wel zou worden geconfronteerd met een absolute onverenigbaarheid.
Voor schooldirecteurs is geen wettelijke regeling uitgewerkt met betrekking tot de verenigbaarheid met de advocatuur. De functie van bv. een parlementair is op het vlak van o.m. onafhankelijkheid helemaal niet te vergelijken met deze van schooldirecteur. Ook de inhoud en de toepassing van enkele aangehaalde artikelen van de lokale baliecodex zijn niet toepasselijk op een schooldirecteur.
Er dient vastgesteld dat er nooit een sluitend akkoord over een minnelijk te volgen gedragspatroon, met behoud van inschrijving op het tableau, is tot stand gekomen tussen de advocaat en de stafhouder.
Art. 437 Ger. W. voorziet als regel dat alle bezoldigde betrekkingen of werkzaamheden, openbare of particuliere, onverenigbaar zijn, de uitzondering daarop is er voor die betrekkingen die de onafhankelijkheid van de advocaat of de waardigheid van de balie niet in gevaar brengen.
De tuchtraad van beroep is van mening dat het advocatenberoep een hoofdberoep is en dient te blijven. De toelaatbare uitzonderingen inzake functies in het onderwijs met een lesopdracht in juridische vakken of academische opdrachten zijn niet te vergelijken met de functie van een dagelijks administratief bestuur van een secundaire school met 70 personeelsleden en ongeveer 384 leerlingen. Waar een juridische les- of academische opdracht goed te onderscheiden is, is de functie van directeur gelijk te stellen met tal van leidinggevende en of uitvoerende bezoldigde beroepen zowel in de private als de publieke sector. De directeur is niet onafhankelijk maar staat onder gezag, leiding en toezicht van de geëigende onderwijsorganen – en onderwijsoverheid. Bovendien oefent hij een functie van dagelijks bestuur uit, waarvoor hij rekening en verantwoording is verschuldigd en wordt hij bezoldigd. Daarnaast dient een schooldirecteur zich, in tegenstelling tot iemand met een loutere (juridische) lesopdracht, in te laten met alle mogelijke aspecten van de school en het schoolleven. Voorts kan de raad van bestuur of de algemeen directeur van de scholengroep de directeur bevoegdheden toewijzen.
Dit takenpakket maakt dat hij zeer regelmatig allerhande beslissingen zal moeten nemen waaronder opportuniteitsbeslissingen, waardeoordelen moet vellen over anderen, financieel beheer moet doen voor de school, fondsen werft bij de bevolking (bv. voor schoolactiviteiten), prijsbiedingen voor kleine werken moet vragen en toewijzen. Kortom zich inlaat met activiteiten welke niet alleen zijn onafhankelijkheid als advocaat in het gedrang brengen maar waarbij hij het dagelijks bestuur en leiding van de school in al zijn facetten dient waar te nemen.
Het is algemeen geweten dat de functie van schooldirecteur niet alleen permanente beschikbaarheid van de directeur vereist tijdens de schooluren maar hij naast de strikte schooluren, zelfs tijdens de schoolvakanties talrijke opdrachten heeft en van hem beschikbaarheid wordt verwacht. Er zijn vergaderingen, klasseraden, ouderavonden, deliberaties, open deurdagen, inschrijvingen tijdens de vakantie, activiteiten om de schoolfinanciën aan te vullen.
De tuchtraad in beroep neemt aan dat deze meer dan voltijdse en niet af te lijnen bezigheid van een gedreven schooldirecteur moeilijkheden geeft om het eveneens zeer intensieve beroep van advocaat adequaat te kunnen uitoefenen.
Dat op bepaalde ogenblikken bepaalde raden van de orde van advocaten in andere casussen over vermoedelijk tijdsintensieve beroepen of functies anders zouden hebben geoordeeld, doet niet ter zake nu art. 437 Ger. W. voorziet in een appreciatiebevoegdheid van de raad van de orde en de tuchtraad van beroep en elk geval op zich moet worden beoordeeld.
De tuchtraad van beroep bevestigt dan ook de bestreden beslissing van de raad van de Orde van advocaten van 9 november 2012.