Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Overige
- Vrijspraak
Advocaat wordt verweten in strijd met artikel 444, eerste lid Gerechtelijk Wetboek onnodige processen te hebben gevoerd en de reputatie van het beroep te hebben geschaad, alsook te zijn tekortgeschoten in de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die aan het beroep van advocaat ten grondslag liggen en die een behoorlijke beroepsuitoefening moeten waarborgen.
De tuchtraad is het met de verdediging eens dat de vervolging feitelijke grondslag mist en de daarop geënte tuchtvervolging ongegrond is.
In tegenstelling tot wat de klaagster in haar klachtbrief stelt en door de Stafhouder in zijn verwijzingsbrief wordt vermeld, namelijk dat de advocaat zijn cliënte ertoe heeft aangezet klacht met burgerlijke partijstelling neer te leggen, heeft de advocaat zijn cliënte helemaal nergens “toe aangezet” maar heeft hij haar desbetreffend enkel maar geadviseerd.
Bovendien is gebleken dat de advocaat zijn cliënte steeds heeft ingelicht over de te nemen stappen en acties, de verschillende opties met haar heeft overlegd, haar zelfs vooraf het ontwerp van zijn klachtbrief heeft meegedeeld en van haar de uitdrukkelijke goedkeuring ervan heeft bekomen.
Bovendien bevat de betichting een interne tegenstrijdigheid in de mate dat de advocaat wordt verweten niet te hebben geïnformeerd naar het voorhanden zijn van een rechtsbijstand doch daaraan meteen wordt toegevoegd dat voor de kwestieuze klacht zekerlijk (“hoe dan ook”) geen tussenkomst zou worden verleend.
Bovendien heeft de advocaat zich niet schuldig gemaakt aan “leugenachtige verklaringen t.a.v. de magistratuur”. Uit stuk VI, gehecht aan de conclusie, blijkt immers dat de advocaat, in tegenstelling tot wat hij eerder aan zijn cliënte had gesuggereerd, het uitstel niet heeft gevraagd op basis van een leugenachtige reden maar wel op basis van de neergelegde klacht met burgerlijke partijstelling.
Hoewel de suggestie van de advocaat aan zijn cliënte zondermeer als laakbaar dient te worden beschouwd is de loutere intentie iets foutief te doen op zich niet sanctioneerbaar.
Gezien geen enkele tenlastelegging bewezen is, spreekt de tuchtraad de advocaat vrij.