Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Inbreuk reglement derdengelden/derdenrekening
- Blanco tuchtverleden
- Gedeeltelijke vrijspraak
- Opschorting
De ingestelde tuchtvervolging heeft betrekking op twee feiten, met name het als feit A omschreven verschil tussen de boekhoudkundige stand van de derdenrekening van het advocatenkantoor van de advocaat in kwestie, en de effectieve tegoeden op deze derdenrekening bij een andere bank, en het als feit B omschreven feit dat zijn kantoor zou beschikken over drie rekeningen op naam van een VZW, terwijl de vereffening van deze vereniging zou zijn afgesloten in de jaren ‘70.
Advocaat verweert zich omtrent feit A door te stellen dat de rapportering van de derdenrekening gebeurde door zijn gewezen kantoorgenote.
Welke ook de interne afspraken waren binnen het kantoor van de advocaat, het komt aan elke advocaat persoonlijk die deel uitmaakt van het kantoor en in wiens dossiers de derdenrekening wordt gebruikt, toe te waken over het correct gebruik van de derdenrekening van het kantoor.
Het verweer van de advocaat dat de rapportering van de derdenrekening gebeurde door zijn toenmalige kantoorgenote is dan ook niet dienend.
Het is en blijft de verantwoordelijkheid van elke advocaat persoonlijk, ook indien het beroep wordt uitgeoefend onder een vennootschaps- of andere associatievorm, te waken over een correct gebruik van de derdenrekening die wordt aangewend in de afhandeling van zijn of haar dossiers.
Vermits er tekorten waren blijkt dat de derdenrekening in het kantoor van de advocaat niet werd gebruikt conform de voorschriften beschreven in art. 133 en 134 CDA.
Het bestaan van tekorten en het onvermogen daarover een correcte uitleg te geven wijst op een zekere laksheid in het gebruik van de derdenrekening, zonder dat evenwel concrete misbruiken aan het licht zijn gekomen.
Het feit A komt de tuchtraad dan ook als bewezen voor.
Wat betreft het ten laste gelegde feit B ziet de tuchtraad geen concrete inbreuken op de deontologische regels.
De omschrijving in de dagvaarding dat met betrekking tot de rekeningen van de kwestieuze VZW “niet is gehandeld zoals wettelijk en reglementair had moeten gehandeld worden” volstaat niet als kwalificatie van het ten laste gelegde feit.
De gelden afkomstig van de vereffening van de kwestieuze VZW zijn steeds blijven staan op de rubriekrekeningen, en enige onregelmatigheid is niet aangetoond.
Na opening van het tuchtonderzoek werden de gelden gestort in de Deposito- en Consignatiekas.
Dit feit wordt dan ook niet weerhouden door de tuchtraad.
Voor het bewezen verklaarde feit A nopens de tekorten op de derdenrekening wordt ingegaan op ondergeschikte vraag van de advocaat hem de gunst van de opschorting toe te kennen.
Er wordt vastgesteld dat de advocaat aan het einde van zijn professionele loopbaan staat, met een vlekkeloos tuchtrechtelijk verleden.
Er werden geen vorderingen gesteld door cliënten met betrekking tot de derdengelden, zodat het vastgestelde tekort naar alle waarschijnlijkheid te wijten is aan een gebrek aan toezicht, onachtzaamheid bij het gebruik van de rekening en de eerder onoordeelkundige beslissing om bij de oprichting van zijn kantoor een bestaande derdenrekening te salderen in plaats van een nieuwe rekening te openen en dus effectief van nul te beginnen.
Deze onachtzaamheid bij het gebruik en het beheer van de derdenrekening vormt een inbreuk op de eer van de Orde van Advocaten en op de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die aan het beroep van advocaat ten grondslag liggen en een behoorlijke beroepsuitoefening moeten waarborgen.
De tuchtraad verklaart het feit B niet bewezen, en spreekt de advocaat daarvoor vrij.
De tuchtraad verklaart het feit A wel bewezen, maar verleent aan de advocaat de gunst van de opschorting.