Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Voorlopige bewindvoering
- Opvolging
- Onvolledig dossier
- Vergoedingen
- Niet beantwoorden briefwisseling stafhouder
- Batonnale injunctie
- Afwenden derdengelden
- Eén jaar schorsing
Aangezien de Vrederechter de tussenkomst van de stafhouder vroeg omdat de gewezen advocaat niet antwoordde op zijn briefwisseling in het bewinddossier van de heer A, de beschikking die leidde tot zijn vervanging niet ophaalde, en laattijdig een onvolledig dossier overmaakte aan de opvolgende bewindvoerder.
Dat de gewezen advocaat zichzelf vergoedingen had uitbetaald waarvoor hij geen machtiging had ontvangen van de vrederechter.
Dat de stafhouder met zijn brieven dd. 18.01.2018, 08.02.2018, 27.02.2018, 08.03.2018 en 13.03.2018 tussenkwam bij de gewezen advocaat doch hierop geen enkele reactie ontving.
Aangezien de stafhouder op 25.04.2018 aan de gewezen advocaat een batonnale injuctie gaf om het bedrag van € 8.049,15 (= bedrag aan uitbetaalde vergoedingen zonder machtiging) terug te storten op de rekening van de beschermde persoon en dit tegen 07.05.2018.
Dat de gewezen advocaat stelde dat hij de batonnale injunctie van 25.04.2018 pas had kunnen uitvoeren op 22.05.2018. Hij betwistte niet dat hij niet had geantwoord op de brieven van zijn stafhouder dd. 25.04.2018 en 8.05.2018.
Aangezien uit het onderzoek van de derdenrekening van de gewezen advocaat is gebleken:
- dat een overschrijving ten bedrage van € 14.881,31 aan derdengelden ten behoeve van een cliënt, op 19.12.2016 niet kon worden uitgevoerd wegens ontoereikende dekking;
- dat die overschrijving van € 14.881,31 uiteindelijk “mondeling” werd gedaan op 31.12.2016, nadat op de derdenrekening een bedrag van € 3.626,15 was binnengekomen uit het bewindvoeringsdossier A;
- dat dit bedrag van € 3.626,15 overeenstemde met een bedrag aan btw-schulden dat op 13.12.2016 door betrokkene middels zijn derdenrekening werd betaald, door welke betaling een tekort op de derdenrekening ontstond en de eerder vermelde betaling van 19.12.2016 niet kon uitgevoerd worden.
Aangezien hieruit moet afgeleid worden dat de gewezen advocaat gelden van zijn derdenrekening heeft aangewend om een persoonlijke schuld aan de btw te voldoen.
Nadien stelde hij vast dat hierdoor een tekort was ontstaan op de derdenrekening, dat hem belette de voormelde betaling van 14.881,31 euro uit te voeren op 19.12.2016.
Dat tekort werd door de gewezen advocaat weggewerkt met gelden die hij afhaalde van de bewindvoeringsrekening A, zonder dat hij daarvoor machtiging had en zonder dat hij in het dossier A een berekening had gemaakt van hoe zijn “ambtsverrichtingen” in dat dossier zouden moeten begroot worden.
Dat dit alles door de gewezen advocaat niet werd betwist.
Dat er nog verschillende onduidelijkheden rezen i.v.m. de derdenrekening waarover de gewezen advocaat informatie diende te bezorgen.
Dat de gewezen advocaat bij brieven d.d. 06.09.2018, 26.09.2018 en 17.10.2018 nogmaals aangemaand werd om volledige informatie te geven en hij ook in deze brieven werd gevraagd om zijn advocatenkaart terug te bezorgen aan het baliesecretariaat gelet op zijn weglating d.d. 30.06.2018.
Dat op deze brieven geen enkele reactie meer kwam en ook de advocatenkaart tot op heden niet werd terugbezorgd.
Dat nochtans uit het onderzoek van de boekhoudkundige fiches in zijn dossiers bleek dat er door de gewezen advocaat nog bedragen door te storten waren aan derden van respectievelijk 1.859,00 euro en 1.820,65 euro.
Aangezien die derdenrekening op 18.06.2018 een saldo vertoonde van 190,00 euro, zodat blijkbaar deze bedragen evenmin door de gewezen advocaat werden doorgestort, minstens ontbreekt elk bewijs daartoe.
De disfunctie van de gewezen advocaat is niet alleen gebleken uit het feit dat hij zijn taak als voorlopig bewindvoerder niet volbracht, maar ook zijn beroep als advocaat niet naar behoren uitoefende.
Zo liet hij o.a. na verslagen te maken, te antwoorden op briefwisseling van de Vrederechter en zijn stafhouder en maakte hij een oneigenlijk gebruik van zijn derdenrekening door gelden die toekwamen aan derden niet tijdig door te storten en zelfs aan te wenden ter delging van persoonlijke schulden.
Geen der hem ten laste gelegde feiten werden betwist. Als verdediging wordt enkel aangegeven dat de gewezen advocaat klaarblijkelijk niet voor het advocatenberoep in de wieg was gelegd.
Al zijn financiële problemen zouden intussen opgelost zijn via een wijziging van zijn huwelijkscontract waarbij zijn echtgenote de echtelijke woning overnam en de aldus beschikbaar gekomen gelden door de gewezen advocaat zouden zijn aangewend om alle schulden te betalen.
Intussen heeft hij ook de Balie verlaten en volgt hij een D-cursus teneinde les te kunnen geven.
Het oneigenlijk gebruik van de derdenrekening maakt, zeker nu het ging om gelden toekomend aan personen voor wie een beschermingsstatuut werd ingesteld, een zeer ernstige inbreuk uit op de eer van de Orde van Advocaten en op de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die aan het beroep van advocaat ten grondslag liggen en een behoorlijke beroepsuitoefening moeten waarborgen en op de art. 1, 131, 133 en 134 van de Codex Deontologie voor Advocaten.
De tuchtraad beslist tot het opleggen als tuchtsanctie van een schorsing van één jaar.