- Niet (tijdig) doorstorten derdengelden
- Persoonlijk aanwenden derdengelden
- Verduisteren faillissementsgelden
- Hoedanigheid curator
- Strafonderzoek
- Weglating van tableau
- Zware depressie
- Schrapping
De waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid zijn de beginselen die aan het beroep van advocaat ten grondslag liggen en een behoorlijke beroepsuitoefening moeten waarborgen (art. 455 Ger. W.). Onder rechtschapenheid dient niet alleen eerlijkheid maar ook oprechtheid te worden verstaan. Volgens Pierre LAMBERT (Règles et usages de la profession de l’avocat du barreau de Bruxelles, 407) is het basisbeginsel van rechtschapenheid zelfs het meest fundamentele basisbeginsel van het beroep van advocaat. Rechtschapenheid is een sleutelbegrip in de deontologische regels van de advocaat gezien diens optreden gebaseerd is op vertrouwen. Verduistering van gelden in het kader van een specifiek mandaat zoals curator en het aanwenden van gelden van cliënten voor privédoeleinden is een zeer ernstige schending van voormeld grondbeginsel.
Waar het publiek belang bij een goede beroepsuitoefening centraal staat in het publiekrechtelijk geregelde tuchtrecht en aldus de toetssteen is bij de beoordeling van gedragingen van advocaten ten overstaan van hun beroepsgenoten en cliënten (cfr. STEVENS, o.c., 1039), zijn de bewezen inbreuken dermate ernstig dat zij de zwaarste tuchtstraf van schrapping verrechtvaardigen.