- Niet beantwoorden brieven stafhouder
- Bevoegdheid tuchtraad
- Reglement overleggen briefwisseling
- Vertrouwelijkheid briefwisseling
- Blanco tuchtverleden
- Opschorting uitspraak veroordeling
Briefwisseling van de stafhouder moet prioritair, schriftelijk en omstandig worden beantwoord. Desgevallend moet de advocaat de organisatie van zijn kantoor in die mate aanpassen dat de briefwisseling van de stafhouder snel kan worden beantwoord. Het niet beantwoorden van brieven van de stafhouder is onaanvaardbaar, omdat zulks de goede werking van het (reeds overbelaste) kabinet van de stafhouder belast. Een dergelijke houding maakt, naast een miskenning van het respect verschuldigd aan het hoofd van de Orde, ook een ernstige aantasting uit van de goede werking van de Orde in één van haar meest essentiële aspecten, namelijk de controle op de naleving van deontologische normen.
In strijd met het bevel van de stafhouder om een brief uit de debatten te weren, bleef de advocaat de brief gebruiken. Nu er volgens de advocaat geen beroepsmogelijkheid leek open te staan tegen deze beslissing van de stafhouder, werd hem aangeraden de beslissing van de stafhouder te negeren en zo middels de procedure voor de Tuchtraad de facto een beroepsmogelijkheid te krijgen. De Tuchtraad is evenwel niet bevoegd om zich in de plaats te stellen van de Stafhouder, laat staan dat de Tuchtraad zijn oordeel in de plaats zou mogen stellen van dat van de Stafhouder.
Het aanwenden van vertrouwelijke briefwisseling in strijd met het bevel van de Stafhouder om deze briefwisseling uit het debat terug te trekken, is een zeer ernstige deontologische inbreuk. Ook de omschrijving van het betrokken stuk op een inventaris komt neer op het aanwenden van vertrouwelijke briefwisseling. De vertrouwelijkheid van de briefwisseling tussen advocaten is - naast het pleitmonopolie - één van de belangrijkste kenmerken van de advocatuur, die haar onderscheidt van de gewone zaakwaarnemer.
Anderzijds stelt de Tuchtraad vast dat de argumentatie van de advocaat dat hij te goeder trouw in de overtuiging was dat het uitlokken van een tuchtvervolging een de facto beroepsmogelijkheid zou vormen tegen de beslissing van de Stafhouder - niet van enige geloofwaardigheid is ontbloot. De Tuchtraad neemt aan dat de advocaat is misleid over de aard van de procedure voor en de bevoegdheid van de Tuchtraad. De afwezigheid van enige tuchtrechtelijke veroordeling in hoofde van de advocaat, laten toe te veronderstellen dat hij zich in de toekomst zal conformeren aan de regels van de deontologie. In die zeer specifieke omstandigheden is de Tuchtraad van oordeel dat de gunst van de opschorting kan worden verleend.