TAG-098: Beslissing 7 april 2010
- Toelaatbaarheid tuchtvervolging
- Bevoegdheid voorzitter tuchtraad
- Niet beantwoorden brieven confrater
- Niet tijdig overmaken dossier aan opvolger
- Niet beantwoorden brieven stafhouder
- Niet ingaan op uitnodiging stafhouder tot verhoor
- Tuchtverleden
- Verzet
- Schorsing 1 maand en de kosten van het onderzoek
Procedure
De betichting 1 uit de dagvaarding (het niet beantwoorden van de brieven van een confrater) komt niet terug in de nota van de stafhouder. Ingevolge artikel 459 Ger. W. beperkt de taak van de Voorzitter van de Tuchtraad zich - althans in de dossiers waarvan de Tuchtraad "door toedoen van de stafhouder" moet kennis nemen - tot het oproepen van de betrokken advocaat. De Voorzitter van de Tuchtraad mag aan de door de Stafhouder in zijn met redenen omklede beslissing weerhouden feiten en betichtingen, geen feiten of kwalificaties toevoegen, weglaten of wijzigen. De tuchtvervolging is niet toelaatbaar met betrekking tot betichting 1 en toelaatbaar voor de overige betichtingen.
Ten gronde
Het niet naleven van reglementen van de Orde van Vlaamse Balies, die tussen advocaten als wet gelden, is op zich reeds een ernstige deontologische inbreuk. De houding van de advocaat is overigens, ook afgezien van het bestaan van enige reglementering, laakbaar.
Wanneer advocaten, die worden opgevolgd, stelselmatig zouden weigeren over te gaan tot afgifte van dossiers, zou dit leiden tot een vloedgolf van gerechtelijke procedures teneinde de afgifte van het dossier te bekomen, al dan niet onder oplegging van een dwangsom. Het hoeft geen betoog dat dergelijke procedures bijzonder schadelijk zouden zijn voor het imago van de advocatuur. Het spoedig overmaken van dossiers aan de opvolgende confraters is immers een essentieel kenmerk van de deontologie tussen de advocaten.
Het niet beantwoorden van de brieven van de stafhouder en het niet ingaan op de uitnodiging van de stafhouder om te worden gehoord, is naast een miskenning van het respect verschuldigd aan het hoofd van de Orde, ook een ernstige aantasting van de goede werking van de Orde in één van haar meest essentiële aspecten, namelijk de controle op de naleving van deontologische normen.
Uit het tuchtverleden van de advocaat kan genoegzaam worden afgeleid dat de eerder symbolische tuchtstraffen, zoals de berisping, niet van aard zijn om hem er toe aan te zetten zich te conformeren naar de bestaande deontologische regels. Er werd hem zelfs reeds gewezen op de mogelijkheid om, ingevolge artikel 460 Ger. W., de advocaat die voor de tweede keer geschorst wordt, krachtens dezelfde beslissing van het tableau kan worden geschrapt. Hoewel de Tuchtraad hic et nunc een dergelijke sanctie nog voorbarig acht, dient de advocaat te beseffen dat zij bij een blijvend recidiveren onvermijdelijk dreigt te worden. De Tuchtraad acht een effectieve schorsing van een maand een passende bestraffing voor de bewezen verklaarde betichtingen.