TAG-085: Beslissing 13 mei 2009
- Verzoek eerherstel
- Oude tuchtprocedure
- Nieuwe tuchtprocedure
- Bevoegdheid tuchtraad
De advocaat werd in 1990 door de raad van de Orde zetelend in tuchtzaken veroordeeld tot een schorsing van 1 maand, bevestigd in beroep door de Tuchtraad van beroep in 1991. Beide procedures verliepen onder het regime van de oude tuchtprocedure.
Volgens de tuchtraad was het de bedoeling van de wetgever om de beslissing over het eerherstel toe te vertrouwen aan de tuchtraad die de schorsing heeft uitgesproken en dat het woordje "of" in art. 472 §2 Ger. W. (“de tuchtraad of aan de tuchtraad van beroep die de schorsing heeft uitgesproken”) geen keuzemogelijkheid biedt aan de geschorste advocaat: alleen het tuchtorgaan dat de schorsing heeft uitgesproken, is bevoegd om te oordelen over een vraag tot eerherstel.
Aangezien de tuchtrechter in eerste aanleg een schorsing van 1 maand heeft opgelegd en deze schorsing in graad van beroep werd bevestigd, is de schorsing dus uitgesproken in graad van hoger beroep. De tuchtraad is bijgevolg niet bevoegd om over het verzoek tot eerherstel uitspraak te doen.