Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Derdengelden / derdenrekening
- Berisping
De advocaat dient zich te verantwoorden voor: derdengelden die hem niet toekomen, niet tijdig en snel te hebben overgemaakt, en geen verantwoording te hebben afgelegd aan de cliënt.
Uit het dossier blijkt dat de advocaat de belangen van de heer A heeft behartigd naar aanleiding van een aanrijding, met schade voor de twee betrokken partijen. Een eerste procedure voltrok zich voor de politierechtbank, in het jaar 2008, waarbij de cliënt van de advocaat voor de helft aansprakelijk werd verklaard voor de schade in hoofde van de tegenpartij. Om redenen, hem eigen, heeft de advocaat, na ontvangst van de afrekening van de tegenpartij, deze met eigen penningen voorgeschoten. In het jaar 2012 werd door de advocaat vervolgens een tweede procedure gevoerd, die uitmondde in een verstekvonnis, en uiteindelijk in een betaling door de verzekeraar van de tegenpartij op de derdenrekening van de advocaat. De ontvangen som werd door de advocaat gedeeltelijk aangewend tot terugbetaling van de eerder door hem voorgeschoten sommen. Hij bleef evenwel in gebreke om het saldo over te maken aan zijn cliënt.
Na de neerlegging van de klacht in 2017 heeft de advocaat de aan zijn cliënt toekomende gelden overgemaakt, vermeerderd met de (uit eigen middelen betaalde) bijkomende interesten. Zodoende werd zijn cliënt, weliswaar erg laattijdig, integraal vergoed.
De handelwijze van de advocaat valt ten zeerste af te keuren. Gelden die ontvangen worden op een derdenrekening, dienen zo spoedig mogelijk overgemaakt worden aan de bestemmeling. Het voorschieten van gelden met eigen penningen, om zich dan later terug te betalen, was onnodig, getuigt van weinig professionalisme, en brengt de cliënt in verwarring. De tuchtraad ziet wel in dat het nadeel voor de cliënt beperkt is gebleven, en ziet geen redenen om te twijfelen aan de goede trouw van de advocaat.
De tuchtraad is van oordeel dat de tenlastelegging geherkwalificeerd dient te worden als een gebrek aan diligente behandeling, en acht deze tenlastelegging alsmede de onderliggende feiten, welke een inbreuk vormen op de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die aan het beroep van de advocaat ten grondslag liggen, zoals vervat in de artikelen 447, 455 en 456 Ger. Wb., bewezen.
Gelet op de relatief beperkte zwaarwichtigheid van de geherkwalificeerde en bewezen verklaarde tenlastelegging en gelet op de maatregelen die de advocaat thans genomen heeft in samenspraak met de stafhouder, beslist de Tuchtraad om hem de sanctie van de berisping op te leggen.