TAA/SH/0104/2012: Beslissing 24 april 2012
- Financiële verplichtingen
- Veroordelingen m.b.t. schulden
- Schulden
- Tegenberoep stafhouder ongegrond
- Hoofdberoep deels gegrond
- Waarschuwing
- Veroordeling tot de kosten
De tuchtraad van beroep is het met de motivering van de tuchtraad eens dat principieel de laattijdige betaling van RSZ bijdragen, laattijdige betaling van expertisekosten, het oneigenlijk gebruik van derdengelden en het achterstallig betalen van huurgelden voor het kantoor van de advocaat, een tekortkoming is aan de beroepsverplichtingen van de advocaat.
Herhaalde en gedurende jaren aangehouden laattijdige betalingen vormen dus een onbetwistbare deontologische inbreuk. Immers, een advocaat die zijn financiële verplichtingen niet nakomt, brengt de waardigheid van het beroep in het gedrang, zeker ook gezien in het kader van de onafhankelijkheid van de advocaat.
Evenwel, waar de tuchtraad haar beslissing mede heeft gesteund op de “niet geformuleerde betwisting omtrent oneigenlijk gebruik van derdengelden” door de advocaat tot beloop van 19.751,91 euro, stelt de tuchtraad in beroep vast dat dit oneigenlijk gebruik van de derdengelden hetzelfde feit is dat het voorwerp heeft uitgemaakt van de vorige tuchtvervolging en waarbij de advocaat een veroordeling opliep bij beslissing van 25 mei 2011. De tuchtraad van beroep stelt vast dat geen oneigenlijk gebruik van derdengelden sinds deze veroordeling bewezen is. Dit onderdeel van de tenlastelegging is dan ook niet bewezen. Dit heeft gevolgen voor de bepaling van de strafmaat in deze zaak.
Dit onderdeel van de tenlastelegging, mocht deze bewezen zijn, vormt ongetwijfelde de zwaarste inbreuk van de verschillende tenlasteleggingen. Aangezien dus deze inbreuk niet bewezen is, is het tegenberoep, ingesteld door de stafhouder, ongegrond.