- Optreden als advocaat tijdens een periode van schorsing
- Opdrachtgever tot betekening beroepsakte
- Telefonisch vanuit een advocatenkantoor te woord staan van verbalisant
- Tenlasteleggingen niet bewezen
- Tuchtvervolging ongegrond
- Vrijspraak
Niets wijst erop dat de opdracht tot betekening van een beroepsakte tijdens de periode van schorsing door de advocaat zelf werd getekend. De brief is ondertekend in opdracht van de opvolgende (vervangende) advocaat, vermoedelijk door een secretaresse.
De aanhef luidt als volgt: “In hoger vermeld dossier treed ik i.p.v. Mr X op voor de heer …”. Er staat niet “loco”, of “in zijn naam”, maar “in de plaats van”. Deze vermelding was allicht nodig omdat mag vermoed worden dat in het vonnis van de eerste rechter, dat weliswaar niet aan de tuchtraad wordt voorgelegd, zoals gebruikelijk de naam van de toenmalige raadsman, mr. X, werd vermeld.
De tuchtraad kan enkel vaststellen dat deze vermelding, waarvan niet eens vaststaat of ze gebeurde met instemming van de advocaat, niet bewijst dat deze laatste de opdrachtgever was van de akte van beroep. Uit het dossier blijkt ook duidelijk dat de vermelding in de akte van beroep, als zou de advocaat de raadsman zijn van de appellant, enkel gebeurde op initiatief van de gerechtsdeurwaarder, die zich aldus vergiste, en waarvoor hij ook schriftelijk via de syndicus der gerechtsdeurwaarders zijn verontschuldiging aanbood. Bovendien vermeldt het zittingsblad in het dossier van het hof van beroep eveneens de opvolgende (vervangende) advocaat als raadsman. Deze tenlastelegging wordt dus als niet bewezen beschouwd.
Wat betreft de tenlastelegging om vanuit een kantoor in Y een verbalisant telefonisch te hebben te woord gestaan aangaande een dossier waarin de opvolgende advocaat hem zogezegd zou zijn opgevolgd, blijkt uit het dossier nergens dat de advocaat zich uitgaf als advocaat. Er wordt niet ontkend dat hij werkzaam was op dat kantoor in Y.
De OVB heeft - in tegenstelling tot de OBFG (AVOCATS.be) – geen reglement over wat precies de gevolgen van de schorsing van de advocaat inhouden. De balie waarvan de advocaat lid is, heeft hierover een reglement goedgekeurd, doch dit reglement is niet opgenomen in de codex van die balie. Het is de leden van de tuchtraad niet duidelijk waarom niet, en mogelijk werd het geschrapt. Wel dient vastgesteld te worden dat het reglement verwijst naar een artikel 463 Ger. W., dat intussen geschrapt werd bij artikel 15 van de wet van 21 juni 2006 (B.S. 20 juli 2006) en vervangen door artikel 460 Ger. W. dat geen inhoud geeft aan het begrip “schorsing van de advocaat”. Uit lezing van dat reglement blijkt evenwel dat geen enkele van de daarin bij schorsing van een advocaat verboden handelingen door de advocaat is gepleegd. Het is dus niet nodig om de debatten te heropenen teneinde vast te stellen of het reglement nog van toepassing is.
De loutere aanwezigheid op een advocatenkantoor, de redactie van besluiten in opdracht van een andere advocaat, het uitvoeren van administratief werk voor een andere advocaat is niet verboden.
Het proces-verbaal, opgesteld door leden van de federale en lokale politie in het kantoor te Y, toont niet aan dat de advocaat zich uitgaf voor, dan wel optrad als advocaat.
Het proces-verbaal verwijst naar het feit dat de advocaat op de hoogte is van de dossiers van de opvolger. Hij zou het woord “mijn confrater” gebruikt hebben. Hieruit kan men echter niet afleiden dat de gevolgen van de schorsing zouden geschonden zijn. Vooreerst betreft het geen handeling, verder kan het evenzeer een verspreking betreffen, en ten slotte blijft een geschorste advocaat onderworpen aan al de deontologische verplichtingen, waardoor hij taalkundig het woord “confrater” kan blijven gebruiken, duidend op iemand die tot dezelfde beroepsgroep behoort, onderworpen aan dezelfde deontologie. Deze tenlastelegging wordt eveneens als niet bewezen beschouwd.
De tuchtvervolging is ongegrond. De advocaat wordt vrij gesproken.