- Correctionele veroordeling in kracht van gewijsde
- Laten verdwijnen van boekhouding en verduistering gelden
- Artikel 474 Ger. W.
- Verjaring
- Opening tuchtonderzoek meer dan 12 maanden na kennisname van de feiten door stafhouder
- Kennisname van de feiten is begin van de verjaringstermijn
- Morele zekerheid over waarachtigheid van feiten irrelevant
- Kennisgeving conform artikel 458 §1 Ger. W. cruciaal
- Tuchtvervolging ontoelaatbaar
De advocaat werd door de correctionele rechtbank (op strafrechtelijk vlak in kracht van gewijsde) veroordeeld door zich, gedurende een jarenlange periode ten nadele van de vereniging van mede-eigenaars van een gebouw waarvan hij syndicus was, schuldig te hebben gemaakt aan het laten verdwijnen van de boekhouding en van verduistering van gelden voor een bedrag van tenminste 64.286,56 euro.
De stafhouder nam kennis van de ten laste gelegde feiten ingevolge een brief van 12 juni 2008. De tuchtvervolging werd door de stafhouder ingesteld bij aangetekend schrijven van 4 september 2009, dus meer dan twaalf maanden nadat hij kennis had genomen van de feiten.
Artikel 474 Ger. W. stelt duidelijk dat de periode van twaalf maanden begint te lopen vanaf het ogenblik dat de tuchtrechtelijke autoriteit kennis neemt van de feiten. Door te stellen dat de in artikel 474 Ger. W. gestelde termijn pas begint te lopen vanaf het ogenblik dat er morele zekerheid is omtrent de waarachtigheid van de feiten, wordt aan genoemd artikel een nuance toegevoegd die het niet vermeldt. Het openen van het tuchtonderzoek betekent immers dat het onderzoek op zich wordt opgestart en de stafhouder alsdan de mogelijkheid heeft om onderzoek te voeren naar de waarachtigheid en gegrondheid van de ten laste gelegde feiten.
Vermits de tuchtvervolging werd ingesteld meer dan twaalf maanden nadat de stafhouder kennis had genomen van de feiten, beroept de advocaat zich terecht op de verjaring. De tuchtvervolging is dan ook niet toelaatbaar.