- Strafrechtelijke veroordeling
- Valsheid in geschriften
- Strafrechtelijke versus tuchtrechtelijke inbreuken
- Handel drijven
- Wettelijke onverenigbaarheid
- Schorsing 6 maanden met uitstel gedurende 5 jaar
- Verbod te worden verkozen in een bestuursfunctie binnen de Orde van Advocaten (artikel 460 al. 3 Ger.W.)
- Verbod tot opnemen van enig bestuursmandaat in een handelsvennootschap
Deze strafrechtelijke veroordeling heeft gezag en kracht van gewijsde erga omnes.
Art. 417 Ger. W. bepaalt dat de tuchtvordering los staat van de strafvordering en van de burgerlijke rechtsvordering.
Er kunnen disciplinaire vervolgingen zijn voor feiten die geen strafrechtelijke inbreuken daarstellen, en strafrechtelijke inbreuken zijn niet noodzakelijk disciplinaire fouten (STEVENS, J., Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, 2° ed., nr. 1040). De strafrechtelijke veroordeling op zich volstaat niet om tot de plichtigheid van de advocaat te besluiten.
De tuchtraad dient dus te onderzoeken of de gepleegde feiten en handelingen in strijd zijn met de beroepsplichten van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid.
De tuchtraad stelt vast:
- dat de advocaat minstens sinds 1996 handel drijft en dit in strijd met art. 437, 3° Ger. W. en dat hij dit met zijn eigen verklaringen op de zitting van 29.11.2012 heeft toegelicht en erkend; dat het leiden als bestuurder, in feite en in rechte van een grote handelsonderneming onbetwistbaar en onvermijdelijk gelijkstaat met het drijven van handel en nijverheid;
- dat de advocaat door zich in het zakenleven te mengen zich blootgesteld heeft aan enorme risico’s, inclusief het risico van de illegaliteit minstens de schemerzone tussen illegaliteit en een correct ondernemerschap; dat zelfs als het in zijnen hoofde strafrechtelijk beteugeld handelen in het zakenleven zou kunnen beschouwd worden als een tolereerbaar maximaliseren van inkomsten en beperken van (fiscale) uitgaven, er voor een advocaat ter zake andere normen gelden;
- dat zelfs als hij slachtoffer zou zijn van kwade trouw vanwege medecontractanten, zoals hij beweert, hij zelf verantwoordelijk is voor de gevolgen van de door hem gekozen weg, die in geen geval verenigbaar was en is met deze van het beroep van advocaat.
De tuchtraad oordeelt dat niet de vaststaande en onbetwistbare strafrechtelijke veroordeling op zich, maar vooral het drijven van handel en nijverheid, zoals dit blijkt uit het voorliggende dossier en de strafrechtelijke tenlasteleggingen, ongeacht of ze hebben geleid tot een vrijspraak dan wel een veroordeling, in strijd was en is met de plichten van waardigheid en kiesheid, die gesanctioneerd worden in art. 455 Ger. W. Het miskennen van een wettelijke onverenigbaarheid zoals deze voorzien in art. 437, 3° Ger. W. betekent automatisch een inbreuk op de plichten van waardigheid en kiesheid.
Zelfs als de tuchtraad zou aannemen, wat zij niet kan noch wenst te doen, dat de strafrechtelijke veroordeling voor kritiek vatbaar is, zoals de advocaat suggereert, dan nog staat de ernstige tekortkoming aan de beroepsplichten vast.
De advocaat heeft door zijn inbreuken op de waardigheid en de kiesheid zijn eigen rechtschapenheid en integriteit in gevaar gebracht; hij heeft een strafrechtelijke veroordeling opgelopen die zijn integriteit aantast en zijn rechtschapenheid beschadigt. Door zijn handelen in strijd met de waardigheid en de kiesheid en door de beschadiging van zijn rechtschapenheid heeft hij ook de eer van de Orde van Advocaten geschaad.
De tuchtraad verklaart hem dan ook plichtig aan de tenlastelegging, die voortvloeit uit art. 455 Ger. W.
Bij de bepaling van de tuchtsanctie houdt de tuchtraad rekening met de volgende gegevens:
- meer dan 30 jaar lid van de balie en een onberispelijke staat van dienst op tuchtrechtelijk vlak;
- de inbreuken werden niet gepleegd in de beroepsuitoefening, er werd geen cliënteel benadeeld;
- de feiten gebeurden in de extra-professionele sfeer, meer bepaald in het beheer van het persoonlijk vermogen;
- hij is door zijn avontuur in het zakenleven klaarblijkelijk al zwaar getroffen in zijn persoonlijk leven en fortuin.
De tuchtraad acht het gepast om voor deze inbreuk een schorsing op te leggen van zes maanden.
Gelet op het blanco tuchtrechtelijk verleden wordt hem het voordeel van uitstel van tenuitvoerlegging van deze sanctie verleend gedurende een termijn van vijf jaar.
Hem wordt ook een verbod opgelegd om de eerstvolgende vijf jaar nog enig bestuursmandaat in een handelsvennootschap op te nemen of uit te oefenen, hetzij persoonlijk, hetzij via tussenpersoon.
De tuchtraad legt hem bovendien het verbod op om verkozen te worden in een bestuursfunctie binnen de Orde van Advocaten zoals bepaald in art. 460 al. 3 Ger.W.