Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Veroordeling bij verstek door vrederechter wegens huurachterstallen
- Schending artikel 455-456 Ger. W.
- Niet beantwoorden briefwisseling stafhouder
- Schending artikel 447 Ger. W.
- Verzet bij verstek voor de tuchtraad
- Schorsing 1 maand
De tuchtraad herneemt de zaak op verzet nu de zetel ook anders is samengesteld. De tuchtraad doet dienvolgens opnieuw uitspraak bij verstek als op tegenspraak in toepassing van artikel 462 Ger. W. De tuchtraad herneemt integraal de motieven van zijn eerste beslissing van 29.01.2013, bij verstek gewezen en bevestigt haar bij verstek gewezen beslissing van 29 januari 2013 en legt de advocaat de tuchtsanctie van één maand schorsing op.
De eerste tenlastelegging, met name de beginselen van waardigheid, kiesheid en rechtschapenheid die aan de grondslag liggen van de uitoefening van het beroep van advocaat – artikelen 455-456 van het Gerechtelijk Wetboek – te hebben geschonden, komt als bewezen voor. Hoewel er twijfel over kan bestaan dat de advocaat effectief in kennis werd gesteld van de oproeping om te verschijnen voor de vrederechter ingevolge een verzoekschrift wegens huurachterstallen, is het zijn taak om duidelijkheid hieromtrent te verschaffen en de bewijsstukken, hem herhaaldelijk gevraagd en door hem beloofd, voor te brengen. Het betreft kopie van de oproeping waaruit blijkt dat deze verzonden werd naar het adres waar zijn vriendin woonde en waar hij niet meer verbleef, het verstekvonnis, de afrekening, bewijs van betaling van de bedragen waartoe hij werd veroordeeld, van teruggave van de sleutels, van regeling van de huurwaarborg, voorlegging van een nieuwe huurovereenkomst. De weigering tot het verlenen van informatie en het gebrek aan medewerking omtrent de oorzaken en de uitvoering van het verstekvonnis verantwoorden dan ook een tuchtstraf.
De tweede tenlastelegging, met name de briefwisseling van de stafhouder niet te hebben beantwoord, meer bepaald brieven van 27/10 en 08/11/2011 en 15/05/2012, is eveneens bewezen. Aldus verhindert hij de stafhouder als hoofd van de Orde van advocaten zijn door de wet opgelegde taak inzake de handhaving van deontologie en tucht over de leden van zijn Orde naar behoren uit te oefenen.