- Tuchtvordering niet toelaatbaar
- Geen uitspraak over de gegrondheid
- Optreden als vereffenaar van een advocatenkantoor
- Stafhouder en raadsman van de advocaat in vereffening zijn vennoten
- Schijn van partijdigheid
- Stafhouder wettelijk verhinderd
- Bevoegdheid vice-stafhouder versus pro-stafhouder
- Artikel 447 Ger. W.
Conform art. 458 Ger. W. is het de stafhouder die klachten ontvangt en onderzoekt en is het de stafhouder die conform art. 458 § 2 na onderzoek beslist of er redenen bestaan om een advocaat te laten verschijnen voor de Tuchtraad.
Uiteraard dient de beslissing van de stafhouder vrij te zijn van elke schijn van partijdigheid.
In casu zijn de stafhouder en de raadsman van de advocaat voor wiens kantoor de in deze procedure betrokken advocaat optreedt als vereffenaar, associés/kantoorgenoten en delen zij hetzelfde briefpapier.
Nu de stafhouder een tuchtonderzoek opende en een tuchtonderzoek liet instellen in een dossier met betrekking tot de vereffening van het advocatenkantoor van een advocaat, wiens persoonlijke raadsman de associé en kantoorgenoot is van de stafhouder, kan het optreden van deze laatste een schijn van partijdigheid doen ontstaan, wetende dat onpartijdigheid een primaire en essentiële waarborg is die aan de grondslag ligt van iedere rechtsbedeling, ook deze in tuchtzaken.
De stafhouder, aldus wettelijk verhinderd, had dienen te handelen zoals bepaald in art. 447 Ger. W., zodat de tuchtraad niet rechtsgeldig gevat is en de vordering als onontvankelijk dient afgewezen.
Conform art. 447 Gerechtelijk Wetboek dient – behoudens andersluidend reglement – in deze omstandigheden de stafhouder vervangen te worden door de oudst benoemde stafhouder die lid is van de Raad of bij gebreke daarvan door het oudste aanwezige lid van de Raad van de Orde.
Overeenkomstig art. 447 Gerechtelijk Wetboek werd op 8 december 1995 een reglement opgesteld door de Antwerpse Orde van advocaten dat in art. 3 stelt dat met ingang van 1 september 1996 “in geval van wettelijke verhindering de stafhouder wordt vervangen door de prostafhouder, vervolgens door één van diens voorgangers in opklimmende anciënniteit.”
De vice-stafhouder had derhalve geen enkele bevoegdheid om de klacht te ontvangen, deze te onderzoeken en evenzo niet om tot vervolging te besluiten.
In overeenstemming met het reglement van de Antwerpse Orde van advocaten diende aldus een mogelijk tuchtonderzoek en eventuele vervolging ingesteld te worden door de prostafhouder.
De regels met betrekking tot de exclusieve bevoegdheid van de stafhouder om een tuchtprocedure in te stellen zijn van noodzakelijk belang voor een goede rechtsbedeling en raken de openbare orde.
Ook op grond van deze overweging is de vordering zoals ingesteld niet toelaatbaar. De tuchtraad dient derhalve geen uitspraak meer te doen over de gegrondheid van de vordering.