- Exclusieve bevoegdheid van de stafhouder
- Opening en leiding van een tuchtonderzoek
- Beslissing raad van de Orde Antwerpen van 8 december 1995
- Vervanging stafhouder
- Wettelijke verhindering
- Bevoegdheid vice-stafhouder versus pro-stafhouder
- Openbare orde
- Tuchtvordering ontoelaatbaar
De leiding van een tuchtonderzoek wordt door art. 458 § 1 Ger. W. exclusief aan de stafhouder toegewezen. Het openen van het tuchtonderzoek en de verdere leiding er van behoren onbetwist tot de exclusieve bevoegdheid van de stafhouder in functie.
De stafhouder kan zich, bij de uitvoering van zijn taken, laten bijstaan en vervangen door de vice–stafhouder. De vervanging van de stafhouder, bij onmogelijkheid zijn functie uit te oefenen, wordt voor de Orde van Advocaten te Antwerpen geregeld door de beslissing van de raad dd. 8 december 1995 waarin wordt bepaald dat bij overlijden, ontslag of definitieve verhindering de stafhouder wordt vervangen door de vice-stafhouder en dat deze de stafhouder ook vervangt bij tijdelijke onbeschikbaarheid terwijl bij wettelijke verhindering van de stafhouder deze wordt vervangen door de pro–stafhouder.
Gezien er geen gegevens voorliggen die er op wijzen dat de stafhouder zijn functie niet kon uitoefenen om reden van overlijden, ontslag of definitieve verhindering, besluit de tuchtraad dat hij zijn bevoegdheid in deze tuchtprocedure delegeerde om reden dat hij zich wettelijk verhinderd achtte. De beslissing van de stafhouder kadert in de mogelijkheid die hij heeft om bepaalde taken, waaronder de disciplinaire, te delegeren, wanneer hij een strijdig persoonlijk of zakelijk belang vaststelt dat het vermoeden zou kunnen scheppen dat zijn onafhankelijkheid kan worden aangetast. De reden die de stafhouder heeft gebracht tot deze beslissing moet als een wettelijke verhindering worden gekwalificeerd zoals voorzien in art. 3 van het Antwerpse Reglement van 8 december 1995. De reglementering stelt duidelijk dat de stafhouder diende vervangen te worden volgens art. 3 van dat reglement door de pro–stafhouder en, bij diens verhindering, door één van diens voorgangers in opklimmende anciënniteit.
Zowel bij de opening van het tuchtonderzoek (het ontvangen van de klacht en het onderzoek er van) als bij het nemen van de beslissing om het dossier over te maken aan de tuchtraad was niet de vice-stafhouder, maar de pro-stafhouder bevoegd om de disciplinaire bevoegdheden zoals ze aan de stafhouder worden toevertrouwd door de wet uit te oefenen.
De regels met betrekking tot de exclusieve bevoegdheid van de stafhouder om een tuchtprocedure in te stellen zijn van noodzakelijk belang voor de rechtsbedeling en raken de openbare orde. De vordering zoals ingesteld is derhalve niet toelaatbaar.