- Kosten en ereloon
- Inhouden onderhoudsgelden
- Leefloon
- Tweedelijnsbijstand
- Art. 508/509 Ger. W.
- Verhandeling gelden van derden of cliënten
- Berisping
Onderhoudsgelden inhouden als vergoeding voor onkosten en ereloon, zonder schriftelijk akkoord van de cliënt, is in strijd met artikel 4 van het reglement van 11 december 2002 inzake de verhandeling van gelden van cliënten of derden. Het is des te meer bezwarend, nu het om onderhoudsgelden gaat die worden ingehouden en nu de cliënt slechts een leefloon geniet. Bovendien is het vragen van erelonen en kosten aan een cliënt, voor wie men optreedt in het kader van de tweedelijnsbijstand, een inbreuk op de regels van waardigheid, rechtschapenheid, kiesheid en behoorlijke uitoefening van het beroep. De inhouding van de gelden – zelfs al mocht de cliënt zich stilzwijgend er zich niet tegen hebben verzet, is bovendien in strijd met art. 508/509 §2 Ger. W. dat bepaalt dat een advocaat die optreedt in het kader van de tweedelijnsbijstand, zich in geen geval rechtstreeks mag wenden tot de rechthebbende met het oog op de betaling van de honoraria en kosten, tenzij het bureau voor juridische bijstand hem in spoedeisende gevallen toestemming verleent om voorschotten te innen.
De door de advocaat ingeroepen “vergetelheid” dat zij optrad in het kader van de tweedelijnsbijstand wijst op zich reeds op een slordige en dus onbehoorlijke uitoefening van het beroep. Dergelijke “vergetelheid” komt des te meer bevreemdend over nu de sociale positie waarin de cliënt zich bevindt gedurende gans de behandeling van de zaak gekend is. De inbreuken op zowel art.508/509 § 2 Ger. W. en daardoor op art. 456 Ger. W. en artikel 4 van het reglement van 11 december 2002 zijn dan ook bewezen. Gelet op het blanco tuchtrechtelijk verleden en de moeilijkheden waarmee de advocaat ten tijde van de feiten werd geconfronteerd beslist de tuchtraad de advocaat de sanctie van berisping op te leggen.