Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Permanente vorming
- Derdenrekening
- Beroepsactiviteit tijdens de periode van schorsing
- Schrapping van het tableau
Aan de advocaat worden volgende inbreuken ten laste gelegd:
- Onbehoorlijke uitoefening van het beroep van advocaat (artikel 1, codex deontologie).
- Handelen in strijd met de eer, waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid (artikel 1, codex deontologie).
- Niet naleven van de deontologische verplichtingen inzake de permanente vorming (artikel 52-53, codex deontologie).
- Niet naleven van de deontologische verplichtingen inzake het gebruik en de rapportering van de rekening derden (artikel 136, codex deontologie).
- Het stellen van een beroepsactiviteit tijdens de periode van schorsing (artikel 471, Ger. W.).
De tuchtraad stelt vast dat de tenlasteleggingen door de advocaat als dusdanig niet worden betwist maar dat zijn verweer er op is gericht te stellen dat alles wat betreft de derdengelden ondertussen is geregulariseerd en de belangen van de cliënten zijn veilig gesteld, zelfs met eigen middelen. Tot een correcte afrekening is de advocaat evenwel niet kunnen komen gezien de in verhoor toegegeven vermenging van zijn persoonlijke en derdenrekeningen. De zaak L is bijzonder pijnlijk nu een minderjarige jarenlang (2003/2019) zonder nieuws bleef over de uitbetaling/correcte afrekeningen van de haar toekomende schadevergoeding.
De tuchtraad weerhoudt dan ook op deze gronden herhaalde inbreuken op art. 1 en 136, codex deontologie en tilt zwaar aan het feit dat de advocaat – ondanks tussenkomsten van de stafhouder en een voorgaande tuchtveroordeling – opnieuw inbreuken pleegt op de genoemde artikelen van de codex deontologie.
De reden waarom hij tijdens de periode van zijn schorsing ingevolge de beschikking van de tuchtraad dd. 4 december 2018 (9 maanden schorsing, waarvan 6 maand met uitstel, ingaand op 27 december 2018) op 1 februari 2019 alsnog is overgegaan tot het neerleggen van een verzoekschrift in hoger beroep, was volgens hem ook het belang van de cliënt, omdat “de griffier niet wilde dat een confrater loco tekende nu zijn naam (Mr. X) als dominus litis stond aangeduid”. De advocaat heeft dan maar zelf getekend, zonder stil te staan bij de nietigheid van zijn handtekening tijdens de periode van schorsing, en de vraag of zoiets hoe dan ook in het belang van de cliënt kon zijn. Het vonnis a quo was overigens niet betekend, zodat het hoger beroep door een andere advocaat nog tijdig kon worden ingesteld. Door zo te handelen frusteert de advocaat een ordentelijke werking van het tuchtrecht.
De tuchtraad weerhoudt hiervoor dan ook een inbreuk op art. 471, Ger. W.
Het niet of niet tijdig beantwoorden van de brieven van de stafhouder en de algemene kantoorproblemen worden, zoals bij de eerste tuchtzaak, gewijd aan gezondheidsproblemen waaraan hij probeert te verhelpen, en waarvan de ontwikkeling positief zou zijn.
De tuchtraad weerhoudt hierbij een herhaalde inbreuk op art. 1, codex deontologie.
Wat betref de achterstand inzake permanente vordering legt de advocaat ter zitting de bevestiging neer van zijn inschrijving, op 13 mei 2019, voor de bijzondere opleiding Cassatieprocedure in strafzaken, maar geeft hij toe een theoretische zitting te hebben gemist wegens ziekte waardoor hij geen toegang heeft tot de werkcolleges, en de punten (18) dus pas volgend jaar zouden kunnen worden toegekend. De huidige toestand blijft dus nul punten, en uit de ondervraging ter zitting blijken geen andere plannen.
De tuchtraad beschouwt de herhaalde inbreuk op art.52-53, codex deontologie als bewezen.
Evenmin wordt het bestaan van huurschulden en fiscale schulden in hoofde van de advocaat betwist, of de aan de stafhouder in de loop van augustus medegedeelde dreiging door de ontvanger om over te gaan tot zijn dagvaarding in faling. De advocaat verwijst hier alleen naar een ambtshalve pensioenafrekening van 11 september 2019 volgens dewelke hem 23.780 euro achterstallig pensioen zou verschuldigd zijn, wat hem de nodige ademruimte zou moeten bezorgen.
Evenwel is het zover laten ontsporen van zijn financiële situatie opnieuw een inbreuk op de kiesheid en de waardigheid van het beroep (art. 1, codex deontologie).
De tuchtraad moet bij het vaststellen van de stafmaat rekening houden met het feit dat de advocaat op 4 december 2018 voor grotendeels gelijkaardige feiten (derdenrekening, niet beantwoorden stafhouder, desorganisatie kantoor, permanente vorming) werd veroordeeld tot 9 maanden schorsing waarvan 3 maanden effectief.
De tuchtraad moet ook vaststellen dat de advocaat de hem geboden kans niet heeft aangegrepen om zijn situatie te verbeteren, dat gelijkaardige tekortkomingen onverminderd blijven bestaan, en hij tijdens zijn effectieve schorsing het beroep is blijven uitoefenen en ertoe is overgegaan een verzoekschrift in beroep te ondertekenen en neer te leggen, niettegenstaande door een griffier aan zijn effectieve schorsing te zijn herinnerd.
De tuchtraad is van oordeel dat in die omstandigheden de advocaat geen verdere kans kan worden geboden de eer, de kiesheid en de waardigheid van het beroep bij rechtsonderhorigen en de andere actoren van justitie schade te berokkenen, en spreekt de sanctie van schrapping uit.
Beslissing
Lees ook deze beslissing
TB-0227-2019: Beslissing 10 maart 2020
Permanente vorming
Derdengelden / derdenrekening
Verder werken tijdens schorsing
Schrapping