Hof van Justitie bevestigt bijzondere positie van beroepsgeheim advocaat
- Opslorping
- Art. 65, 2° Sw
- Eenheid van opzet
- Nieuwe feiten
- Niet (tijdig) overmaken dossiers aan opvolger
- Veroordeling tot afgifte dossiers onder dwangsom
- Niet (tijdig) doorstorten derdengelden aan bestemmeling
- Niet (tijdig) betalen diverse facturen
- Cliënt in ongewisse
- Niet (tijdig) beantwoorden briefwisseling
- Ontvangstbewijs
- Beroepsfout
- Punten permanente vorming
- Ambtshalve schrapping rechtspersonenregister
- Niet (tijdig) betalen baliebijdragen
- Tuchtverleden
- Verzet deels gegrond
- Schorsing 1 jaar waarvan 4 maanden effectief en 8 maanden met uitstel gedurende 3 jaar
- Kosten
Procedure
Strafrechtelijke opslorping zoals vervat in art. 65 2° lid Sw veronderstelt samenhang tussen de nieuw voorliggende feiten en de eerder definitief beoordeelde feiten of de nieuwe feiten moeten de uitvoering uitmaken van een zelfde opzet, waarbij bovendien moet kunnen worden voorgehouden dat indien bij de eerdere definitief geworden beslissing de nieuwe feiten gekend zouden zijn, geen zwaardere tuchtrechtelijke sanctie zou zijn uitgesproken. Aan deze twee voorwaarden is niet voldaan. In de nieuwe beslissing – waartegen huidig verzet – werd de tuchtstraf van schrapping opgelegd, wat in vergelijking met de door de tuchtraad én door de tuchtraad in hoger beroep eerder opgelegde schorsingen als beduidend zwaarder dient beschouwd. Voorhouden dat, indien de huidige betichtingen mee waren onderzocht en beoordeeld met de betichtingen in de eerdere tuchtbeslissingen, slechts tuchtstraffen in dezelfde grootorde als de vroegere zouden zijn toegepast, is niet ernstig.
Bovendien zijn een aantal betichtingen van een volkomen nieuwe en andere aard dan wat eerder aan deze tuchtraad werd voorgelegd. Thans blijken er namelijk dagvaardingen uitgebracht en veroordelingen bekomen lastens de advocaat tot afgifte van dossiers met een na verloop van tijd zeer hoog gecumuleerde dwangsom, dagvaardingen en veroordelingen van voormalige cliënten tot het bekomen van betaling van gelden op rekening derden die aan deze voormalige cliënten toekomen en sedert lange tijd niet werden overgemaakt.
Er is dus geen eenheid van opzet en geen toepassing van de rechtsfiguur van de opslorping.
Ten gronde
Ondanks dat de advocaat tracht om het voorwerp van elke tenlastelegging op te lossen door overdracht van de dossiers, betaling van de verschuldigde bedragen, opdracht tot overmaken van derdengelden etc. kunnen deze pogingen tot herstel echter niet doen vergeten dat door zijn gedragingen de betrokkenen zijn geconfronteerd met een advocaat die onbetrouwbaar, onoorbaar, onbehoorlijk en onaanvaardbaar heeft gehandeld tegenover rechtzoekenden, confraters en stafhouder. Gelukkig lijken de financiële problemen intussen opgelost of is de advocaat ze aan het oplossen.
Desalniettemin heeft de advocaat het volledig negeren van zijn beroep en verantwoordelijkheid als advocaat zo ver laten komen dat hij zich in een dossier liet veroordelen tot afgifte van dossiers aan de opvolgende advocaat met een dwangsom van 25,00 EUR per dag en per dossier, vervolgens niet tot afgifte van de dossiers overgaat en een bevel tot betalen inzake deze dwangsom betekend krijgt – dwangsom die is opgelopen tot +/- 25 000 EUR –, doch vrijwillig herleid door de raadsman van de opvolgende advocaat.
De advocaat heeft zich op volstrekt onaanvaardbare wijze gedragen m.b.t. gelden die voor zijn cliënten op zijn derdenrekening werden gestort. Deze gelden werden systematisch niet doorgestort, zijn cliënten werden zelfs niet in kennis gesteld van de betalingen die daarop door hun tegenpartijen werden gedaan. Dergelijk gedrag is van aard elke geloofwaardigheid en vertrouwen in een advocaat en bij uitbreiding de advocatuur in vraag te stellen.
Een advocaat die zich zo gedraagt zou met de zwaarste sanctie van schrapping moeten worden gesanctioneerd, te meer gelet op zijn tuchtrechtelijk verleden. Niettemin wil de tuchtraad hem, gelet op zijn inspanningen om met hulp van derden de goede werking van zijn kantoor weer op te nemen, nog de kans laten om op enige termijn en na enige bezinning zijn bezigheden als advocaat opnieuw – maar dan op een gedegen en correcte wijze – op te nemen.
In deze optiek wordt het verzet gedeeltelijk gegrond verklaard en wordt voor de, op twee na, bewezen tenlasteleggingen een tuchtstraf opgelegd van schorsing gedurende één jaar, waarvan acht maanden nog met uitstel gedurende een termijn van drie jaar, zodat de effectieve schorsing vier maanden bedraagt. Ook de kosten komen ten laste van de advocaat.