Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Mandaat ad litem
In een vonnis van 3 november 2006 heeft de rechtbank van eerste aanleg van Leuven zich gebogen over de problematiek van het mandaat ad litem , zoals bepaald in artikel 440, tweede lid Ger. W.
De raadslieden van twee naamloze vennootschappen hebben voor de rechtbank een fiscaal geschil ingeleid. In de loop van het geding betwistte de fiscus de ontvankelijkheid van de vorderingen, omdat degene die aan de raadslieden opdroeg de vorderingen in te leiden de vennootschappen niet kon vertegenwoordigen.
Voor het indienen van een fiscaal verzoekschrift schrijft de wet geen bijzondere lastgeving voor. Het gemeenrechtelijk mandaat ad litem volstaat.
In de eerste plaats heeft de rechtbank het vraagstuk van de vertegenwoordiging in rechte van een rechtspersoon onderzocht, voor de periode van 25 mei 2005 (datum van de administratieve beslissing) t.e.m. 24 augustus 2005 (datum van het indienen van het verzoekschrift).
Indien degene die een proceshandeling heeft gesteld namens een rechtspersoon – of daartoe aan een advocaat de opdracht heeft gegeven – niet bevoegd was om deze rechtspersoon in rechte te vertegenwoordigen, leidt dit volgens de rechtbank tot de onontvankelijkheid van de vordering.
De rechtbank benadrukt de principiële vertegenwoordigingsbevoegdheid van de raad van bestuur. De statuten kunnen echter aan één of meer bestuurders bevoegdheid verlenen om alleen of gezamenlijk de vennootschap te vertegenwoordigen (art. 522 § 2 W. Venn.). Het dagelijks bestuur van de NV, alsook de vertegenwoordiging van de NV wat dat bestuur aangaat, mag worden opgedragen aan één of meerdere personen, al dan niet aandeelhouders, die alleen of gezamenlijk optreden en van wie benoeming, ontslag en bevoegdheid worden geregeld bij de statuten (art. 525 W. Venn.).
Kennelijk hebben de raadslieden van de eiseressen zelf de persoon (X, niet-bestuurder) aangeduid die hen had opgedragen de zaak in te leiden.
Er werd niet betwist dat X instructies heeft gegeven aan de raadslieden.
Omdat X in de periode van 25 mei 2005 t.e.m. 24 augustus 2005 geen bestuurder of gedelegeerd bestuurder van de eiseressen was, was X derhalve geen bevoegd orgaan van de vennootschappen.
De rechtbank oordeelde verder dat X evenmin bijzonder volmachtdrager was.
De wet voorziet niet in de mogelijkheid tot delegatie van de bevoegdheid om een NV in rechte te vertegenwoordigen, tenzij aan een persoon die (dagelijks) bestuurder of lid van het directiecomité is. Die hoedanigheden ontbeerde X echter in de periode van 25 mei 2005 t.e.m. 24 augustus 2005.
De rechtbank meende verder dat de advocaten niet over een stilzwijgend mandaat beschikten, noch dat post factum de bevoegde organen hun mandaat hadden bekrachtigd.
De rechtbank stelde immers vast dat de bekrachtiging is gebeurd na het verstrijken van de bij artikel 1385undecies , tweede lid Ger. W. voorgeschreven vervaltermijn. Met die laattijdige bekrachtingen hield de rechtbank geen rekening.
Dit vonnis toont aan dat de omkering van het vermoeden van mandaat bijzondere aandacht vergt en een voorzichtige verweeropbouw vergt.
Dit vonnis is nog niet definitief.