Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Ontvankelijkheid
- Art. 97, lid 2 en 3 Codex
- Art. 106 Codex
- Resultaatsverplichting
- Beroepsgeheim
- Art. 6 EVRM
- Berisping
Feiten
Kennisname door de advocaat op 30 november 2016 van een verstekvonnis d.d. 23 november 2016 ten laste van tegenpartij en ten voordele van zijn cliënt.
Tussenkomst van twee confraters voor tegenpartij – veroordeeld bij verstek – werd ter kennis gebracht aan de advocaat per officiële brief van 23 november 2016.
Cliënt verzocht aan de advocaat om:
- het bestaan van het verstekvonnis te verzwijgen tegenover de tegenstrevers;
- tot betekening ervan over te gaan
Op 1 december 2016 werd opdracht aan de gerechtsdeurwaarder gegeven om tot betekening van het verstekvonnis over te gaan zonder dat de advocaat zijn tegenstrevers daarvan op de hoogte bracht.
Ontvankelijkheid
- de vermelding door tegenstrever-klager op te treden als raadsman van tegenpartij heeft niet tot gevolg dat de klacht onontvankelijk zou zijn.
- de organisatie van de procedure om een advocaat in te lichten dat tegen een beslissing van de stafhouder bezwaar is ingediend bij de voorzitter van de Tuchtraad voor advocaten van het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel is niet formeel geregeld. Een secretariaatsfout kan niet leiden tot de onontvankelijkheid van de vordering.
Bewezen inbreuken
- Art. 97, lid 2 en 3 van de Codex deontologie voor advocaten
- Art. 106 van de Codex deontologie voor advocaten
Het is een resultaatsverplichting om de tegenstrever in te lichten over een nakende betekening van het vonnis ten laatste op het ogenblik dat de advocaat de opdracht aan de gerechtsdeurwaarder geeft tot betekening van het vonnis.
In geval van twijfel kon de advocaat de stafhouder consulteren voor raad.
De naleving van deontologische verplichtingen, is niet aan de formele goedkeuring van de cliënt onderworpen. De deontologische verplichtingen overstijgen contractuele afspraken tussen advocaten en cliënten.
Wanneer het beroepsgeheim wordt ingeroepen als verantwoording om op latere datum, deze informatie niet meer door te geven, gaat het om een oneigenlijk inroepen van het beroepsgeheim.
De deontologische regel heeft juist tot doel om de vereiste van het beroepsgeheim met deze van de confraterniteit te verzoenen.
Art. 106 Codex verzekert de uitwerking van de concrete en effectieve naleving van de rechten van verdediging, algemeen rechtsbeginsel van openbare orde, en dat de naleving ervan moet worden verzekerd. Het eigen belang van de cliënt (art. 97, 1ste lid Codex) dat een advocaat dient te dienen, kan er niet toe leiden dat specifieke resultaatsverplichtingen niet worden nageleefd. Het feit dat de vordering tegensprekelijk moet worden behandeld kan op zichzelf niet als een “nadeel” voor de cliënt in een rechtsstrijd worden gekwalificeerd (art. 6 EVRM).
Strafmaat
Aan de advocaat wordt de berisping als straf opgelegd.