- Art. 508/5 en 508/7 Ger. W.
- Art. 458 Ger. W.
- Art. 860-867 Ger. W.
- Als in tuchtzaken
- Sententie raad van de Orde van advocaten
- Nutteloze verzoekschriften
- Erelonen in BJB-dossiers
- Rechten van verdediging
- Vordering tot schrapping niet ontvankelijk
- Schriftelijke kennisgeving instelling onderzoek
- Verhoor
- Kwaliteit prestaties
- Verwijzingsbeslissing
- Bevoegdheid raad van de Orde van advocaten
- Bevestiging bestreden sententie
Een advocaat werd opgeroepen voor de raad van de Orde van advocaten om na te gaan of er aanleiding bestond om hem te schrappen van de lijsten bedoeld in de art. 508/5 en/of 508/7 Ger. W., nu in dossiers van vreemdelingenzaken stereotype en inhoudelijk waardeloze verzoekschriften zouden zijn opgemaakt die nauwelijks gemotiveerd zijn, ondanks zijn uitdrukkelijk engagement om correct te handelen. Tevens zou hij meermaals nutteloze verzoekschriften hebben ingediend o.b.v. art. 9bis vreemdelingenwet om regularisatie van het verblijf van de cliënt te bekomen, terwijl na negatieve woonstcontrole zelfs niet eens een nieuw adres werd opgegeven. Ook zou hij erelonen gevraagd en ontvangen hebben in dossiers die binnen de toepassingssfeer vallen van de juridische eerste- en tweedelijnsbijstand.
De vordering tot schrapping werd door de raad onontvankelijk verklaard nu de rechten van verdediging van de advocaat konden geschonden zijn omdat hij aan de stafhouder zijn standpunt niet kon uiteenzetten vooraleer deze besliste om hem al dan niet op te roepen voor de raad, wat niet zou stroken met de regels inzake het vooronderzoek zoals bepaald in art. 458 §1 Ger. W., die van openbare orde zijn en waarop de art. 860-867 Ger. W. niet van toepassing zijn. Tegen deze sententie van de raad van de Orde van advocaten stelde de stafhouder hoger beroep in.
De tuchtraad van beroep maakt de sententie van de raad van de Orde tot de zijne. De raad van de Orde nam de beslissing op grond van een oordeelkundige redengeving die in hoger beroep niet afdoende werd weerlegd. Bovendien had de stafhouder de advocaat schriftelijk van de instelling van het onderzoek naar tekortkomingen inzake de kwaliteit van zijn werk en van de verleende rechtsbijstand op de hoogte moeten brengen en hem moeten horen. Temeer nu de schrapping van de vermelde lijsten geen louter administratieve aangelegenheid is maar wel een beoordeling inhoudt van de kwaliteit van het werk van en de rechtsbijstand verleend door de betrokken advocaat in de relevante zaken, waarover hij ook in de fase van het vooronderzoek, al dan niet bijgestaan door zijn advocaat, zijn verweer had moet kunnen voeren, al was het maar om te trachten een verwijzing naar de raad van de Orde te vermijden en daardoor de omvang, de intensiteit en de kost van zijn verdediging te kunnen beperken.
Nu de advocaat verwezen werd zonder voorafgaande kennisgeving van het ingestelde onderzoek en zonder te zijn gehoord, schendt de verwijzingsbeslissing zijn rechten van verdediging, die van openbare orde zijn, en is deze verwijzing onregelmatig. De raad van de Orde van advocaten werd dus onregelmatig gevat en de ingestelde vordering tot schrapping is niet ontvankelijk.
De tuchtraad van beroep wijst er bovendien op dat de raad van de Orde enkel bevoegd is om te oordelen over de kwaliteit van de dienstverlening inzake de bijstand en dat deze geen rechtsmacht heeft om te oordelen over een eventueel misbruik van het vergoedingssysteem, dat tot het tuchtrecht behoort en niet het voorwerp uitmaakt van haar beperkte schrappingbevoegdheid op grond van art. 508/8 Ger. W. De tuchtraad van beroep, uitspraak doende zoals in tuchtzaken, bevestigt de bestreden sententie van de raad van de Orde van advocaten van 19 april 2010.