Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Confraterniteit
- Opschorting
Stafhouder stelde hoger beroep in tegen een beslissing waarbij een advocaat werd vrijgesproken. De tuchtraad van Antwerpen verklaarde de drie tenlasteleggingen ten aanzien van de advocaat immers niet bewezen:
- het bewust opmaken en overmaken aan zijn tegenstrever van een foutieve en misleidende afrekening na een arrest.
- het bewust rechtstreeks in contact treden met cliënten van zijn tegenstrever door aan hen een rechtstreekse ingebrekestelling te richten.
- het bewust rechtstreeks en eenzijdig in contact treden op met een gedelegeerd rechter in het kader van een procedure gerechtelijke reorganisatie (GRP).
In de beoordeling van de grond van de zaak oordeelt de tuchtraad van beroep:
- Dat het feit dat een advocaat de notie “wettelijk intrestvoet” interpreteert als “een intrestvoet die in een wet (zoals o.a. de wet van 02.08.2002) bepaald werd” geen deontologische inbreuk uitmaakt. Het blijft immers een feit dat er in meerdere “wetten” intrestvoeten bepaald werden (zie bv. ook de regelgeving overheidsopdrachten) en dat de rechtspraak terzake niet volkomen eenduidig is. De eerste tenlastelegging wordt niet bewezen geacht.
- Dat het wél bewezen voorkomt dat de advocaat in kwestie bewust rechtstreeks in contact is getreden met de cliënten van zijn tegenstrever.
- Dat het niét bewezen voorkomt dat de advocaat in kwestie rechtstreeks en eenzijdig in contact is getreden met een gedelegeerd rechter.
Het rechtstreeks aanschrijven van de cliënten van zijn tegenstrever houdt in hoofde van de advocaat een overtreding in van de deontologische regels, welke overtreding niet alleen bedreigend kan overkomen op die klanten, maar ook dusdanig strijdig is met de confraterniteit dat de loyale procesvoering door de advocaten in het gedrang kan komen.
Dit feit schendt het vertrouwen dat in advocaten moet kunnen gesteld worden, zowel door cliënten als door collega’s, en maakt een inbreuk uit op artikel 455 en 456 Ger. W..
Gelet op het blanco tuchtverleden van de advocaat en op de aard van de bewezen feiten gelast de tuchtraad ten voordele van de advocaat de opschorting van de uitspraak gedurende een termijn van drie jaar.