Ga verder naar de inhoud

TB-0232-2020: Beslissing 6 juli 2021

Merve Köse

Jurist deontologie
Merve Köse

Deel dit artikel

  • Strafrechtelijke feiten / veroordeling
  • Verjaring

Vooraf

Betrokken advocaat werd in verdenking gesteld van het misdrijf “mededaderschap witwas”.

Naar aanleiding daarvan vond een huiszoeking door de onderzoeksrechter plaats bij de advocaat in aanwezigheid van een door de stafhouder aangestelde vertegenwoordiger.

De rechtbank werd aangeschreven door de stafhouder om te protesteren tegen het feit dat de onderzoeksrechter ook stukken zou willen inzien die door de vertegenwoordiger van de stafhouder werden gerangschikt als vallende onder het beroepsgeheim.

Naar aanleiding van voormeld schrijven antwoordde de onderzoeksrechter dat de stukken in beslag waren genomen vermits de advocaat in verdenking werd gesteld voor mededaderschap witwassen en zulks in het kader van zijn beroepsuitoefening.

De stafhouder liet daarop aan de onderzoeksrechter weten dat de kwestie van het beroepsgeheim inderdaad iets gecompliceerder werd gelet op deze inverdenkingstelling.

Wat de mogelijke verjaring van de tuchtprocedure betreft

Art. 474 Ger. W. luidt als volgt:

“Op straffe van verjaring wordt de tuchtprocedure ingesteld binnen twaalf maanden te rekenen van de kennisneming van de feiten door de tuchtrechtelijke autoriteit die bevoegd is om die procedure op gang te brengen.”

Deze bepaling heeft betrekking op het instellen van het tuchtonderzoek, en niet op het voeren van de tuchtrechtelijke procedure. Eens de tuchtprocedure tijdig is gestart, verjaart de tuchtvordering zelf niet.

De tuchtraad van beroep besluit dat de stafhouder mogelijk op de hoogte was van de precieze feiten waarvan de advocaat werd verdacht na ontvangst van de brief van de onderzoeksrechter van 08.02.2011.

De stafhouder heeft meerdere gesprekken gehad met zijn vertegenwoordiger die alle in beslag genomen stukken getrieerd had, en de stafhouder werd uitdrukkelijk op de hoogte gesteld van het feit dat de advocaat in verdenking was gesteld voor mededaderschap witwassen en zulks in het kader van zijn beroepsuitoefening.

Er bestaat zekerheid over het feit dat de stafhouder ten laatste op 14.02.2011 van dit geheel van feiten op de hoogte was.

De verjaringstermijn van art. 474 Ger. W. vatte dan ook ten laatste aan op 14.02.2011, zodat geoordeeld werd dat de verjaring van de tuchtprocedure reeds op 14.01.2012 intrad gelet op het ontbreken van voordien ingesteld tuchtonderzoek.

Uit de brief van de stafhouder van 14.02.2011, waarin die schrijft dat – indien blijkt dat een advocaat strafbare feiten heeft gepleegd – dit voor hem aanleiding zou zijn om hem onmiddellijk tuchtrechtelijk te vervolgen, samen beschouwd met het feit dat de stafhouder toen geen tuchtprocedure opstartte, kan afgeleid worden dat de stafhouder op dat ogenblik misschien de mening was toegedaan dat hij nog geen tuchtprocedure diende te starten, omdat er nog geen bewijs van strafbare feiten werd voorgelegd.

Dergelijke redenering konvoor de tuchtraad in beroep evenwel niet aanvaard worden en druist in tegen het wezen van de tuchtprocedure en tegen de tekst van art. 474 Ger. W., volgens welke tekst het volstaat, dat het tuchtonderzoek werd opgestart binnen twaalf maanden nadat de stafhouder kennis kreeg van de feiten waarop de tucht betrekking heeft.

De aanvangsdatum van deze termijn van twaalf maanden is de datum van de werkelijke kennisname van de feiten door de stafhouder en deze termijn blijft lopen tot de opening van het onderzoek (dat is niet noodzakelijk dezelfde dag als de dag waarvan sprake in art. 458, §1, 2de lid, Ger. W.: het is immers mogelijk dat het op de hoogte brengen waarvan sprake in dit artikel een aantal dagen later gebeurt dan de daadwerkelijke start van het tuchtonderzoek) met een maximum van 12 maanden.

Hoewel het niet uitgesloten is dat een latere strafrechtelijke veroordeling wegens welbepaalde feiten, een apart nieuw feit op zichzelf kan uitmaken, kan er ook niet van uitgegaan worden dat het loutere feit dat een advocaat jaren later veroordeeld wordt voor bepaalde feiten een nieuwe verjaringstermijn doet starten wanneer de tuchtoverheid reeds eerder kennis had van deze zelfde feiten.

De vraag die zich aandient bij de beoordeling van de al dan niet verjaring van de tuchtprocedure is dus de vraag vanaf wanneer de tuchtoverheid voldoende kennis had van de bewuste feiten.

Het moet terzake gaan over een effectieve, werkelijke kennisname door de stafhouder zelf. Geruchten of vage elementen doen de verjaringstermijn niet lopen. Vereist is dat er een voldoende nauwkeurige kennis van de aard van de feiten is tot stand gekomen. Dat wil volgens de tuchtraad van beroep niet zeggen dat de feiten op dat ogenblik al voldoende bewezen moeten zijn. Het tuchtonderzoek dient juist om na te gaan of de feiten bewezen zijn. Het komt hierop neer dat de stafhouder, op het ogenblik dat hij een voldoende precieze kennis krijgt van de aard van de feiten, gedurende 12 maanden de tijd krijgt om zich af te vragen of die feiten, indien ze bewezen zijn, tuchtwaardig zijn. Indien dat laatste het geval is moet hij binnen de 12 maanden na de kennisname zijn tuchtonderzoek starten, ongeacht het verloop van een eventueel strafonderzoek.

In casu oordeelt de tuchtraad van beroep dat het bewezen is dat de stafhouder ten laatste op 14.02.2011 een voldoende nauwkeurige kennis had van de aard van de feiten, nl. “mededaderschap witwassen en zulks in het kader van de beroepsuitoefening van de toenmalige advocaat X”. De tuchtraad van beroep leidt dit af uit enerzijds de meerdere gesprekken die de stafhouder voordien heeft gehad met zijn gevolmachtigde die de in beslag genomen stukken getrieerd had en anderzijds uit de daaropvolgende kennisname van de brief van de onderzoeksrechter van 08.02.2011 m.b.t. de inverdenkingstelling van advocaat X.

De strafrechtelijke veroordeling van de advocaat die volgde op dit gerechtelijk onderzoek is in casu geen nieuw feit dat een nieuwe verjaringstermijn doet lopen. Deze strafrechtelijke veroordeling is een louter gevolg van het uiteindelijk bewezen worden van de eerder gekende feiten. Zoals hoger reeds gezegd: de verjaringstermijn in tuchtzaken begint niet te lopen vanaf het ogenblik dat de tuchtwaardige feiten bewezen zijn, maar van zodra de tuchtoverheid een voldoende nauwkeurige kennis heeft van de beweerde feiten, of ze nu bewezen zijn of niet. Het tuchtonderzoek (dat tijdig gestart wordt) dient overigens om vervolgens de nodige bewijzen te verzamelen. Het is zelfs toegelaten om, na de tijdige start van het tuchtonderzoek, te wachten op de resultaten van het strafonderzoek in de mate het onmogelijk is om, buiten het strafonderzoek om, de nodige bewijzen te verzamelen. De enige noodzakelijke voorwaarde blijft dat het tuchtonderzoek geopend wordt binnen de 12 maanden na kennisname door de tuchtoverheid, en dat was in casu niet het geval voor de feiten van witwas in hoofde van de advocaat.

De tuchtraad van beroep besluit dat de tuchtprocedure verjaard is voor zover ze de feiten van mededaderschap aan de feiten betreft waarvoor de advocaat strafrechtelijk veroordeeld werd.

De advocaat wordt ook tuchtrechtelijk vervolgd voor feiten die hij gepleegd zou hebben in zijn hoedanigheid van stagemeester.

De advocaat wordt ervan beschuldigd zijn stagiair meegesleurd te hebben in diverse dubieuze constructies en bijgevolg ook in een correctionele procedure, waarbij het bijzonder laakbaar geacht werd dat de advocaat een stagiair heeft betrokken in dergelijke praktijken.

De tuchtraad sprak de advocaat terecht vrij voor wat betreft deze tenlastelegging. Het tegenberoep is ongegrond.

Analyse en commentaar

Bovenvermelde uitspraak van de tuchtraad van beroep betreft de verjaringstermijn van de tuchtprocedure voor advocaten en heeft betrekking op de interpretatie en draagwijdte van volgende bepaling van artikel 474 van het Gerechtelijk Wetboek:

“Op straffe van verjaring wordt de tuchtprocedure ingesteld binnen twaalf maanden te rekenen van de kennisneming van de feiten door de tuchtrechtelijke autoriteit die bevoegd is om die procedure op gang te brengen.”

Meer bepaald betreft het de gevolgen die de tuchtraad van beroep verbindt aan het tijdstip en de wijze van kennisname door de stafhouder van het bestaan van mogelijke ‘strafbare’ feiten in hoofde van een advocaat.

De tuchtraad van beroep oordeelt dat er sprake is van de ‘kennisneming van de feiten’ indien voldaan is aan volgende voorwaarden:

  • het bestaan van een ‘zekerheid’ dat de stafhouder (lees: de tuchtrechtelijke autoriteit die bevoegd is om de tuchtprocedure in te stellen) over het geheel van de (strafbare) feiten ‘op de hoogte’ was;
  • de aanwezigheid van een ‘voldoende nauwkeurige kennis’ van de aard van de (strafbare) feiten;
  • zonder dat het noodzakelijk is dat deze (strafbare) feiten zijn bewezen;

Voorgaande criteria zullen uiteraard steeds in concreto moeten worden beoordeeld.

Geruchten of vage elementen zullen de verjaringstermijn voor het instellen van een tuchtonderzoek niet doen lopen (J. STEVENS, Advocatuur. Regels & Deontologie nr. 1607). Er moet met andere woorden worden aangetoond dat de stafhouder kennis had of moest hebben van welbepaalde duidelijk omschreven feiten. Naar het oordeel van de tuchtraad van beroep is evenwel niet vereist dat deze feiten ook daadwerkelijk bewezen zijn, op grond van de motivering dat “het tuchtonderzoek juist dient om na te gaan of de feiten bewezen zijn”.

In casu kan men zich de vraag stellen of het wel klopt dat de stafhouder met zekerheid voldoende nauwkeurige kennis had van de feiten ten tijde van het strafonderzoek en de huiszoeking. Uit de melding aan de stafhouder blijkt weliswaar dat betrokken advocaat strafrechtelijk werd vervolgd voor mededaderschap witwassen en zulks in het kader van diens beroepsuitoefening en kan de strafrechtelijke inbreuk an sich inderdaad worden afgeleid, maar daaruit blijken niet noodzakelijk de feiten die daaraan ten grondslag liggen. Het feit dat de stafhouder en zijn aangestelde vertegenwoordiger op de hoogte waren van een huiszoeking wegens een vermeende strafrechtelijke inbreuk impliceert niet dat de stafhouder en/of zijn onderzoeker tevens op dat ogenblik inzage verwierven in het ganse strafdossier over de feiten die het voorwerp vormden van het strafonderzoek. De stafhouder is immers geen partij in het strafonderzoek en gedurende de loop van het strafonderzoek kan hij evenmin aanspraak maken op inzage in het onderzoek, wegens het geheim karakter ervan. Kortom, de concrete feiten die het voorwerp vormden van het strafrechtelijk onderzoek worden pas ten vroegste bekend op het ogenblik dat het strafonderzoek is afgesloten en de advocaat daadwerkelijk wordt vervolgd voor de bevoegde rechtbank.

Het hoeft geen betoog dat een tuchtonderzoek slechts mogelijk is wanneer dit gesteund is op welbepaald omschreven feiten die mogelijk een deontologische inbreuk vormen.

Op het eerste zicht lijkt de tuchtraad van beroep de bewijslast te leggen bij de stafhouder en het tuchtonderzoek, maar dit wordt meteen genuanceerd door de tuchtraad van beroep met de stelling dat het toegelaten blijft om te wachten op de resultaten van het strafonderzoek in de mate het onmogelijk is om, buiten het strafonderzoek om, de nodige bewijzen te verzamelen. Nochtans mogen de resultaten van het strafonderzoek niet worden afgewacht alvorens een tuchtonderzoek in te stellen, indien deze feiten reeds voordien bekend waren bij de stafhouder. De tuchtraad van beroep benadrukt dat de strafrechtelijke veroordeling van de advocaat geen nieuw feit is dat een nieuwe verjaringstermijn doet lopen.

Een en ander heeft als gevolg dat de stafhouder bij het kennisnemen van mogelijk (strafbare) feiten die het voorwerp kunnen vormen van het instellen van een tuchtprocedure geen afwachtende houding zal mogen aannemen om zo de verjaring te vermijden.

In de praktijk zal dit betekenen dat de stafhouder best een onderzoeker aanstelt van zodra de stafhouder op duidelijke en ondubbelzinnige wijze kennis neemt van feiten die aanleiding geven tot een strafrechtelijk onderzoek ten laste van een advocaat. Betrokken onderzoeker kan alsdan in het kader van zijn mandaat als onderzoeker in een tuchtprocedure gemachtigd worden om tegelijk het verloop en de resultaten van het strafonderzoek op te volgen. Dit zal vooral van belang zijn indien de onderzoeker er in het kader van het tuchtonderzoek niet in slaagt om de nodige bewijzen te verzamelen ter staving van deze feiten. Immers, zoals terecht wordt aangehaald door de tuchtraad van beroep:”Eens de tuchtprocedure tijdig is gestart, verjaart de tuchtvordering zelf niet.”

De tuchtrechtelijke instantie lijkt in die context meteen ook belanghebbende partij in een lopend strafonderzoek te worden, hetgeen geen afbreuk mag doen aan de autonomie van de tuchtprocedure tegenover de strafprocedure.

Het past te verwijzen naar de rechtsgeleerde commentaar van Stijn VERBIST over de simultane tucht-en strafprocedure (D&T, 2016, nr.2, 203-207).

Het is duidelijk dat de tuchtraad van beroep het aanvangen van de verjaringstermijn in de tuchtprocedure voor advocaten niet wil laten bepalen door de resultaten van de strafprocedure ten laste van advocaten.

Welke de gevolgen daarvan zijn voor het bewijsrecht en de waarheidsvinding in het kader van de tuchtprocedure werd reeds geschetst door Jo STEVENS (TPR, 2019, nr. 3-4, 1325-1328).

Nog vragen? Onze specialisten ter zake

Ontdek alle medewerkers

Merve Köse

Jurist deontologie

Gerelateerd nieuws

Deze berichten verschenen recent:
Deontologie

Inzicht in nationale risicoanalyse witwaspreventie

De Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI) heeft de nationale risicoanalyse over witwassen van geld, financiering van terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens samengevat voor alle entiteiten die onder de witwaspreventiewet vallen. Deze samenvatting is daarom ook van belang voor advocaten. Ze biedt u een goed inzicht in de actuele risico’s, waardoor u uw eigen risicoanalyses daarop kunt afstemmen.

Meer lezen
Deontologie Podcast

Podcast Ten Gronde: F*Q deontologie

In een boeiende aflevering van de podcast Ten Gronde, gemodereerd door bestuurder Jan Meerts, wordt de deontologie kritisch in vraag gesteld, met een focus op de veranderende landschappen van ethiek en praktijk. Mr. Eva Raepsaet, stafhouder Luk Delbrouck en vice-stafhouder Frank Judo betreden de arena om te debatteren over de ethiek en de grenzen van het beroep.

Deze podcast biedt een unieke kans om diepgaand inzicht te krijgen in de ethiek en de moderne ontwikkelingen van het beroep. Luister alsof u er zelf bij was!

Meer lezen
Deontologie Rechten van de mens

Het Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens: een steun voor klokkenluiders

Recente wetten versterken de bescherming van klokkenluiders in Belgische privébedrijven en de federale publieke sector. Deze wetten, voortkomend uit een Europese richtlijn, bieden niet alleen bescherming maar ook diverse vormen van ondersteuning via het onafhankelijke Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens (FIRM). Advocaten en advocatenkantoren die geïnteresseerd zijn in de verdediging van klokkenluiders worden opgeroepen om zich bij het FIRM te melden.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Nieuwjaarsgeschenk van het Grondwettelijk Hof

Het Grondwettelijk Hof heeft op 11 januari 2024 opnieuw het beroepsgeheim van de advocaat beschermd in een bevestiging van zijn eerdere DAC6-rechtspraak. Ditmaal handelen de arresten over de omzettingsregelgeving op federaal niveau en op het niveau van de Franstalige Gemeenschap, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Meer lezen
Deontologie

Individueel e-mailadres voortaan verplicht

Advocaten moeten vanaf nu bereikbaar zijn via een (individueel) e-mailadres. Dat besliste onze algemene vergadering.

Meer lezen
Deontologie

OVB waarschuwt voor platform 'starofservice.be'

Het platform “starofservice.be” beweert via het internet vragers en aanbieders van ‘diensten’ met elkaar in contact te brengen. Er is ernstige twijfel over het bonafide karakter ervan, zodat de OVB elke samenwerking afraadt. Samenwerking kan bovendien zware deontologische inbreuken opleveren.

Meer lezen
Tucht

Onrechtmatig verzet niet langer mogelijk in procedures zoals in tucht

Onze algemene vergadering keurde op 8 februari 2023 een wijzigingsreglement goed dat voortaan (onder meer) de mogelijkheid biedt aan de raad van de Orde om verzet in procedures zoals in tucht ongedaan te verklaren. Dat reglement trad recent in werking.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Het Grondwettelijke Hof verdedigt opnieuw ons beroepsgeheim bij DAC6

Het Grondwettelijke Hof heeft vandaag opnieuw uitspraak gedaan met betrekking tot een Vlaams decreet dat de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen regelt. Het Hof respecteert opnieuw het beroepsgeheim van ons beroep.

Meer lezen
Deontologie Witwaspreventie

OVB waarschuwt voor opleiding witwaspreventie door SwiftSkills

We vernamen dat SwiftSkills, een e-learning platform, advocaten via een misleidend e-mailbericht aanspoort om deel te nemen aan een opleiding over hun verplichtingen onder de wet van 18 september 2017 ‘tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten’ (WPW).

Meer lezen