Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Correctionele veroordeling
- Voorlopige bewindvoering
- Geen eenheid van opzet in tuchtzaken
- Redelijke termijn
- Schorsing van zes maanden
In eerste aanleg werd de advocaat vervolgd voor de volgende feiten en tenlasteleggingen:
- De betrokkenheid bij feiten van mensenhandel/ criminele organisatie rond een massagesalon;
en door het voorwerp uit te maken van een correctionele veroordeling, uitgesproken op 11.10.2016, wegens deelneming aan voormelde criminele organisatie; - Handelingen gesteld te hebben die strijdig zijn met de wettelijke bepalingen inzake voorlopig bewind en met de informatieplicht van de voorlopige bewindvoerder, nl. volledige, getrouwe en oprechte weergave van het goede beheer en over de beheersrekening.
De tuchtraad besliste tot het opleggen van een schorsing van zes maanden.
Op 13.02.2018 werd voornoemde beslissing van 27.06.2017 bevestigd door de Tuchtraad van beroep, mits die wijziging dat de omschrijving “feiten van mensenhandel/criminele organisatie” moet worden omschreven als “feiten van bijdrage tot de oogmerken van een criminele organisatie.”
Bij arrest van het Hof van Cassatie van 08.02.2019 werd de beslissing van de Tuchtraad van Beroep van 13.02.2018 vernietigd in zoverre zij uitspraak deed over de sanctie. De aldus beperkte zaak werd verwezen naar de Nederlandstalige tuchtraad van beroep voor advocaten, anders samengesteld.
De beweerde samenhang met een eerdere veroordeling
Het begrip eenheid van opzet vindt geen toepassing in tuchtzaken.
De beslissing van de tuchtraad van beroep van 24 juni van 2014 (met interpretatie van 14.10.2014) betrof de inbreuk die de advocaat begaan had op art. 508/9 § 2 Ger. W.: de advocaat die optreedt in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand mag zich in geen geval rechtstreeks tot de rechthebbende richten met het oog op de betaling van de honoraria en kosten. De advocaat had dit wel gedaan: hij liet zich ook “in natura” betalen.
Huidig dossier betreft zijn bijdrage tot de oogmerken van een criminele organisatie. Dit aldus strafrechtelijk bewezen opzet betreft een volstrekt ander misdrijf/feit dan het feit waarvoor de voormelde sanctie werd opgelegd.
De tuchtrechtelijke vervolgingen in beide dossiers vinden weliswaar hun feitelijke oorsprong in een en hetzelfde dossier, maar de tenlasteleggingen verschillen grondig.
Een afzonderlijke sanctionering dringt zich dan ook op.
Wat betreft de strafmaat en de redelijke termijn
Gelet op de bewoordingen van het arrest van het Hof van Cassatie en de beperking van de verwijzing moet de eventuele overschrijding van de redelijke termijn in casu – voor wat de gevolgen van de eventuele overschrijding betreft - louter beoordeeld worden op het vlak van de sanctie.
De tuchtraad van beroep stelt vast dat de dossiers inderdaad een aantal vertragingsmomenten kenden:
- Voor wat betreft het dossier A: hoofdzakelijk tussen de beschikking tot mededeling en de verwijzing naar de correctionele rechtbank enerzijds, en tussen de laatste daad van tuchtonderzoek (verhoor advocaat dd. 12.12.2016) en huidige beslissing van 10.09.2019 anderzijds;
- Voor wat betreft het dossier B: tussen de mededeling van de vrederechter van 01.09.2011 en de opvolgende opening van het tuchtonderzoek op 26.09.2011 en huidige beslissing van 10.09.2019.
Deze vertragingsmomenten zijn niet zonder meer toe te schrijven aan de advocaat. Al deze gegevens samen leiden tot de conclusie dat de redelijke termijn inderdaad werd overschreden, in beide zaken. Er wordt hierbij zelfs rekening gehouden met het feit dat het aan de tuchtoverheid, zeker bij ingewikkelde strafonderzoeken waarop ze geen duidelijk zicht heeft en die mogelijk een weerslag kunnen hebben op de tuchtrechtelijk onderzochte zaak, is toegestaan om – wanneer het tuchtonderzoek voordien tijdig is opgestart - de resultaten van het strafonderzoek af te wachten alvorens het tuchtonderzoek af te ronden. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat het mogelijk moet zijn om een tuchtprocedure op kortere termijn af te ronden, wetende dat er in het strafdossier zelf reeds een beschikking tot mededeling was op 22 november 2011 en een eindvordering op 8 januari 2013, zodat reeds van toen af kopie van het strafbundel kon opgevraagd worden.
De tuchtraad van beroep houdt met deze overschrijding van de redelijke termijn rekening bij het bepalen van de sanctie.
De tuchtraad van beroep oordeelt evenwel dat het geheel van de beide voorliggende feiten bijzonder ernstig is, en dat deze feiten het vertrouwen dat in advocaten moet kunnen gesteld worden flagrant schenden.
Deze tekortkomingen maken een uiterst ernstige inbreuk uit op artikel 455. Ger. W., en de tuchtraad van beroep oordeelt dat de advocaat door het geheel van deze feiten dusdanig ernstig tekortgekomen is aan de meest fundamentele verplichtingen van het beroep van advocaat, dat normalerwijze de tuchtsanctie van de schrapping zou moeten worden uitgesproken.
Gelet evenwel op de hoger vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, oordeelt de tuchtraad van beroep dat met deze overschrijding rekening moet gehouden worden bij het bepalen van de strafmaat, reden waarom de sanctie die genomen werd door de Tuchtraad (een schorsing van 6 maanden) als gepast beschouwd wordt. Terecht werd voor beide feiten samen één straf uitgesproken, nu de strafmaat mede bepaald wordt door de samenlezing van het geheel der feiten.
De overige door de advocaat aangehaalde elementen om de sanctie te milderen overtuigen de Tuchtraad van beroep niet om de termijn van schorsing in nog grotere mate te beperken:
- Ondertussen heeft de advocaat reeds twee tuchtrechtelijke antecedenten: de beslissing van de Tuchtraad van 07.06.2012 en de beslissing van de Tuchtraad van beroep van 24.06.2014 (zoals geïnterpreteerd op 14.10.2014);
- Anders dan de advocaat voorhoudt werd geen bijzondere medewerking gegeven tijdens het tuchtonderzoek: zo werd nooit boekhoudkundige duidelijkheid gegeven over het volledige voorlopig bewind;
- Ondertussen heeft de advocaat de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De lange duur van de volledige tuchtprocedure heeft voor de advocaat dan toch ook dit neveneffect gehad, dat hij ondertussen toch zijn beroep is blijven uitoefenen.
De tuchtraad van beroep besluit dat de sanctie van 6 maanden schorsing een passende sanctie is, rekening houdende met het geheel van de hoger vermelde overwegingen.
Lees ook deze beslissing
TAA/SM/0283/2017: Beslissing 27 juni 2017
Strafrechtelijke feiten / veroordeling
Nalatigheid als gerechtelijk mandataris
Schorsing
TB-0188-2017: Beslissing 13 februari 2018
Strafrechtelijke feiten / veroordeling
Nalatigheid als gerechtelijk mandataris
Schorsing
D.18.006.N: Beslissing 8 februari 2019
Strafrechtelijke feiten / veroordeling
Nalatigheid als gerechtelijk mandataris