Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Derdenrekening
- Diligentie
- Legitimiteit
- Contractuele bestemming gelden
- Wering stukken
- Verjaring
- Art. 474 Ger. W.
- Redelijke termijn
- Salduz
- Taalwet in gerechtszaken
- Partijdig onderzoek
- Strafmaat
- Opschorting
Beroep wordt aangetekend tegen een beslissing van de tuchtraad, waarbij een tuchtsanctie van schorsing van drie maanden werd uitgesproken, met uitstel gedurende een periode van drie jaren.
Aan de advocaat werden meerdere inbreuken ten laste gelegd, zijnde:
- op de regels inzake het gebruik van de derdenrekening, wegens:
oneigenlijk gebruik van zijn derdenrekening (1) door zijn derdenrekening te laten gebruiken voor en door partijen die niet zijn cliënten zijn, (2) door de gelden niet onmiddellijk over te maken aan de bestemmeling en (3) door bij de betalingen geen vermelding te doen van de gegevens die de identificatie van het dossier mogelijk te maken;
Door handelingen te stellen en betalingen te verrichten die het, in geval van contractuele wanprestatie van de uiteindelijke bestemmeling, onmogelijk maken om aan de ontvangen bedragen de contractuele bestemming te geven die tussen partijen was overeengekomen, met name de teruggave aan de oorspronkelijke storters. - op de regels van de kiesheid, waardigheid en rechtschapenheid, wegens:
een gebrek aan diligentie aan de dag te leggen door deel te nemen aan verrichtingen waarvan hij de realiteit en legitimiteit niet heeft gecontroleerd;
zonder de raadsman te zijn van één van de betrokken partijen, zijn derdenrekening te laten gebruiken en aldus een schijn van legitimiteit te verlenen aan verrichtingen waarvan hij de realiteit en de regelmatigheid niet heeft gecontroleerd;
op te treden voor partijen waarvan hij de legitimiteit niet of onvoldoende heeft gecontroleerd;
Met ‘het instellen van de tuchtprocedure’ bedoelt de wetgever ‘het openen van het tuchtonderzoek’ (Parl. St. Kamer, nr. 1724, p. 38; Tuchtraad Brussel, 20 april 2010, Ad Rem 3/2010, p.74; STEVENS Jo, Advocatuur, Regels en Deontologie, Wolters Kluwer Belgium, 2015, 1604-1605). Ten onrechte verwijst de advocaat naar de beslissing van de stafhouder om het tuchtdossier over te maken aan de tuchtraad overeenkomstig art. 458, §2 van het Gerechtelijk Wetboek.
Tijdens een lopende tuchtprocedure verjaart de tuchtvordering niet. Dit schendt het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel niet (Arbitragehof nr. 1999/129, 7 december 1999, BS 15 februari 2000).
De enigszins abnormale duur van het onderzoek heeft in casu niet tot gevolg gehad dat er problemen ontstonden met betrekking tot de kwaliteit van de bewijsgaring. Ook werden de rechten van verdediging van de advocaat hierdoor niet aangetast. Er is geen reden om, zoals de advocaat vraagt, de tuchtvervolging niet meer toelaatbaar te verklaren. Desgevallend, dit is in het geval van schuldigverklaring, zal wel rekening worden gehouden met het concrete materieel en moreel nadeel dat de advocaat leed ingevolge het aanslepen van het tuchtonderzoek en de tuchtprocedure (mislopen stagemeesterschap, niet-verlenging mandaat plaatsvervangend rechter, …).
De stafhouder of de onderzoeker voert zijn onderzoek zoals hij dat opportuun acht, in het licht van de aangevoerde feiten en de hem toevertrouwde taak. Het bewijs in tuchtzaken kan met alle middelen van recht geleverd worden. De advocaat die het voorwerp is van het tuchtonderzoek kan weliswaar suggesties doen in verband met de eventueel nog te ondernemen onderzoeksdaden, maar het is de stafhouder of de onderzoeker die het onderzoek voert.
De beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek en het bepalen van de gevolgen van een eventueel onvolledig gevoerd onderzoek komt toe aan de tuchtinstanties. Artikel 458, §1, tweede en vierde lid van het Gerechtelijk Wetboek is overigens niet voorgeschreven op straffe van nietigheid, maar beoogt de rechten van verdediging van de vervolgde advocaat.
De tuchtraad van beroep is van oordeel dat de advocaat een inbreuk heeft gepleegd op de waardigheid en de kiesheid van het beroep van advocaat door gelden van derden te hebben ontvangen, bewaard en doorgestort zonder enige (juridische) bijstand te verlenen, noch aan de personen die de gelden stortten, noch aan de bestemmeling van de gelden, noch op enige andere wijze. Voor geen van de andere ten laste gelegde elementen bestaat er grond voor het opleggen van een tuchtrechtelijke sanctie. De bestreden sententie wordt in die mate hervormd.
Bij de bepaling van de in hoger beroep uit te spreken sanctie neemt de tuchtraad van beroep de volgende elementen in overweging, naast de meer beperkte omschrijving van de ten laste gelegde feiten:
- het gebrek aan bewezen kwaadwillig opzet;
- het gebrek aan volledig gelijklopende voorgaanden in de reeds bestaande rechtspraak;
- het gebrek aan tuchtrechtelijke precedenten over een periode van 45 jaren als advocaat en 20 jaren als plaatsvervangend rechter;
- het materieel en moreel nadeel dat de advocaat reeds leed ingevolge het enigszins aanslepen van het tuchtonderzoek
De tuchtraad van beroep oordeelt dat een opschorting van de uitspraak een meer gepaste sanctionering is.
Lees ook deze beslissing
SBT-143: Beslissing 25 april 2017
Derdengelden / derdenrekening
Kiesheid, waardigheid en rechtschapenheid
Schorsing met uitstel