Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Art. 446 ter Ger. W.
- ‘Pactum de quota litis’
- Ongegrond beroep
- Schrapping
Aan de advocaat wordt niet ten laste gelegd dat hij een ereloonovereenkomst sloot met de klagers, laat staan een onduidelijke ereloonafspraak, maar dat hij een ‘pactum de quota litis’ sloot met de klagers, wat wettelijk verboden is.
In de overeenkomsten van 19 februari 2013 en 14 oktober 2013 werden duidelijk, zonder enige aanleiding tot twijfel, clausules opgenomen waarin het verschuldigde ereloon uitsluitend bepaald wordt op grond van de uitslag van het mandaat gegeven aan de advocaat, wat verboden is krachtens art. 446ter, eerste lid Ger. W. De duidelijke tekst van deze clausules vormde overigens de weerslag van een e-mail die de advocaat richtte aan de klagers op 22 januari 2013: “…de enige commissie waarmee jullie rekening dienen te houden is diegene die in mijn mandaat aan mij werd beloofd”.
Terecht was de tuchtraad in eerste aanleg van oordeel dat het feit dat ‘later’ hiervan zou zijn afgeweken door de betaling van een ‘provisie’ hieraan op zich niets afdoet.
De advocaat betoogt bijgevolg ten onrechte dat in de overeenkomsten in kwestie, op het ogenblik van het sluiten ervan, een ‘pactum de palmario’ werd gesloten, dit wil zeggen een ereloonafspraak waarbij de bepaling van het ereloon niet ‘uitsluitend’ maar enkel ‘in grote mate’ afhankelijk werd gemaakt van het realiseren van de overdracht van de aandelen.
Een schending van art. 446ter, eerste lid Ger. W. houdt, op zich, een deontologische tekortkoming in, en deze wordt gepleegd op het ogenblik van het sluiten van het ‘pactum de quota litis’ en kan niet ongedaan worden gemaakt door achteraf, desgevallend na voortschrijdend inzicht, een andere inhoud te geven aan de clausule in kwestie.
Zoals ook de tuchtraad in eerste aanleg is de tuchtraad in hoger beroep van oordeel dat de beschouwingen van de advocaat over de ‘detaxatie-mogelijkheden’ van de Raad van de Orde, niet ter zake dienend zijn. De tuchtraad beoordeelt in deze zaak niet de omvang van de ereloonafspraak.
De verwijzing naar art. 455 Ger.W. bij de oproeping van de advocaat miste inderdaad ‘juridische grondslag’, zoals de advocaat betoogt, maar dit wijzigt niets aan de bovenstaande overwegingen. Een verwijzing naar art. 456 Ger.W. was niet nodig voor de inoverwegingneming van de tenlastelegging in kwestie bij de beoordeling van de tenlastelegging.
Er is geen grond tot hervorming van de bestreden sententie. De betwiste tenlastelegging blijft ook in hoger beroep bewezen.
De advocaat verzoekt om rekening te houden met de door hem beoogde vrijspraak voor de hierboven besproken tenlastelegging. Zijn hoger beroep is, wat dat betreft, ongegrond, en bovendien acht de tuchtraad van beroep deze sanctie passend in acht genomen het tuchtrechtelijk verleden van de advocaat en in acht genomen alle tenlasteleggingen samengenomen die immers ernstig zijn en getuigen van onwil om zich te schikken naar de regelgeving die het beroep van advocaat vergt in het belang van de rechtsonderhorigen. Er bestaat dan ook geen aanleiding bestaat om de in eerste aanleg opgelegde sanctie te wijzigen.
De tuchtraad van beroep bevestigt bijgevolg de bestreden beslissing waarbij een tuchtsanctie van schrapping werd uitgesproken.
Lees ook deze beslissing
TAA/SH/0221/2015 en TAA/SH/0224/2015: Beslissing 31 maart 2016
Onverenigbaarheden
Beroepsgeheim
Schulden
Gebrekkige communicatie cliënt
Ereloon
Opvolging
TAA/SH/0221/2015 en TAA/SH/0224/2015: Beslissing 30 maart 2017
Onverenigbaarheden
Medewerking stafhouder / balie
Gebrekkige communicatie cliënt
Schulden
Opvolging
Schrapping