Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Derdengelden
- Burgerlijke vordering
- Art. 477 Ger. W.
- Confraterniteit
- Kosten
- schorsing één jaar
Gegrondheid
Een disciplinaire actie is onafhankelijk van de burgerlijke vordering. Art. 477 Ger. W. bepaalt dat in een burgerlijke procedure geen melding mag worden gemaakt van een tuchtprocedure, noch van elementen daarvan.
De beslissing van de burgerlijke rechter staat totaal los van de tuchtprocedure. Het behoort dan ook tot de taak, de opdracht en de bevoegdheid van de tuchtraad om in deze aangelegenheid te onderzoeken in welke mate de advocaat zich schuldig zou hebben gemaakt aan inbreuken op de deontologische voorschriften, beginselen en reglementen die aan het beroep van advocaat ten grondslag liggen en dat de tuchtraad “evenwel de mening toegedaan (is) dat hij geen enkele bevoegdheid bezit om zich te mengen in, dan wel zich een oordeel te vormen over procedures die zich voor een burgerlijke rechtbank ontwikkelen en aldaar nog aanhangig zijn. Immers, artikel 40 van de Grondwet bepaalt dat de rechterlijke macht wordt uitgeoefend door de rechtbanken en hoven, terwijl artikel 144 van de Grondwet stelt dat geschillen over burgerlijke rechten bij uitsluiting behoren tot de bevoegdheid van de rechtbanken.”
Tenlasteleggingen 1A en 1B
Artikel 7 van het reglement van de Orde van Vlaamse Balies van 21 november 2012 (B.S. 21 januari 2013, inwerkingtreding op 21 april 2013) betreffende de verhandeling van gelden van cliënten of derden, de rapportering en de controle voorziet in de verplichting voor de advocaat de derdengelden zo spoedig mogelijk over te maken aan de bestemmeling. Hij kan gelden die bestemd zijn voor de cliënt, via overschrijving op zijn zichtrekening geheel of gedeeltelijk behouden als voorschot, ereloon of terugbetaling van kosten nadat zijn cliënt daarvan schriftelijk op de hoogte werd gebracht. Die gelden mogen niet op de derdenrekening blijven.
Door een deel van de gelden niet onmiddellijk door te storten aan zijn cliënt (zijnde in de maand juli 2013), of door zijn cliënt niet schriftelijk op de hoogte te hebben gebracht dat hij gelden ging inhouden ter dekking van provisie, ereloon of terugbetaling van kosten (artikel 7, al.2) of om redenen onafhankelijk van zijn wil (artikel 7, al. 3) heeft de advocaat het reglement van 21 november 2012 betreffende de verhandeling van gelden van cliënten of derden, de rapportering en de controle overtreden.
Bovendien behoort het de advocaat de gelden waarvan hij aanvankelijk niet wist of deze al dan niet konden worden teruggevorderd op een rubriekrekening te plaatsen zoals voorzien in artikel 7 van het reglement.
Tenlastelegging 2
De advocaat is niet te goeder trouw wanneer hij nog laat uitschijnen aan zijn tegenstrever dat er nog geld overblijft en dat ze samen de afrekening zullen bekijken. Zelfs indien de cliënten van de confrater geen recht meer hadden/hebben op enige betaling vanwege de cliënt van de advocaat gaat het niet op zijn tegenstrever in dat stadium van zaken te misleiden.
Bovendien is de advocaat ook niet meer op de zaak teruggekomen zoals hij beloofd had te doen. Hiermee heeft hij zijn woord van advocaat niet geëerbiedigd.
Tenlastelegging 3
Het behoort niet aan een advocaat voordelen voor zich te bedingen in het kader van een zaak die hij voor zijn cliënt behandelt. De advocaat verwijst naar de verklaring om zijn stelling te staven dat hij de gelden die hij ontvangen had op zijn derdenrekening voor cliënt mocht aanwenden voor vereffening van kosten van de bvba, zijnde een bedrijf van de advocaat. Door alzo te handelen gaat de advocaat in tegen één van de kernwaarden van het beroep van advocaat, zijnde de onafhankelijkheid van de advocaat.
Nergens worden de provisiestaten, ereloonstaten, kostenstaten of andere afspraken geproduceerd die de inhoudingen op het bedrag van € 66.164,37 verantwoorden. De afwezigheid van dergelijke geschreven documenten toont voldoende het grof misbruik aan van het vertrouwen dat de cliënt van de advocaat aan hem verleende. Door het ontbreken van dergelijke staten werd de cliënt immers niet volledig en niet tijdig ingelicht over de afhoudingen die verricht werden door de advocaat. Overigens dienden dergelijke staten voorafgaandelijk en schriftelijk te worden overgemaakt aan de cliënt. De verklaring geeft geenszins aan dat de cliënt met bekwame spoed en volledig werd ingelicht en betaald kreeg wat hem toekwam of dat de gelden conform de deontologische regels werden ingehouden of overgeschreven.
Verweer
De advocaat doet opmerken dat de tenlasteleggingen zich allemaal situeren in de periode van juli 2013 en november 2013, en refereert aan de beslissing van 17 september 2014 van de tuchtraad voor advocaten van de balies van het rechtsgebied van het hof van beroep te Gent (TAG-277/278/283) waarbij wordt geponeerd dat de aard van de tenlastelegging van dezelfde aard is als deze die het voorwerp uitmaken van voorliggende tenlasteleggingen. De advocaat haalt hierbij aan dat “om zowel de aard van de feiten als de periode dezelfde zijn, past het om vast te stellen dat de feiten, waarvoor de advocaat op heden wordt vervolgd verbonden zijn met feiten waarvoor hij is veroordeeld bij sententie van 17 september 2014 door eenheid van opzet.”
De feiten waarvoor de advocaat werd veroordeeld zijn vooreerst niet van dezelfde aard als deze waarvoor hij zich thans dient te verantwoorden.
De feiten waarvoor de advocaat zich thans dient te verantwoorden zijn inderdaad gepleegd in dezelfde periode maar missen wel eenheid van doel en verwezenlijking.
Overigens maakt eenheid van opzet een beginsel uit van het strafrecht en werd het niet opgenomen in de Wet van 26 juni 2006 tot wijziging van een aantal bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de balie en de tuchtprocedure voor haar leden (B.S., 20 juli 2006).
Het feit dat artikel 6 van het E.V.R.M. van toepassing kan zijn in tuchtzaken houdt geenszins in deze aangelegenheid een schending in van de wapengelijkheid, nu de klacht die aanleiding gaf tot het tuchtonderzoek dateert van 26 november 2014 en 21 januari 2015, en derhalve dateert van nà de tuchtveroordeling van de advocaat. Dat de feiten zich o.m. hebben voorgedaan in de periode weerhouden vóór de tenlasteleggingen weerhouden in de tuchtbeslissing van 17 september 2014 schendt de wapengelijkheid niet nu de tuchtsancties genomen in de beslissing van 17 september 2014 betrekking hebben op andere tenlasteleggingen. De thans weerhouden tenlasteleggingen getuigen van een totaalgebrek aan respect voor de rechten van de cliënt en voor het vertrouwen dat aan de relatie advocaat/cliënt ten grondslag ligt. Ten overvloede dient te worden vastgesteld dat de tuchtsancties uitgesproken op 17 september 2014 betrekking hebben op inbreuken die van een andere aard waren en dat – zelfs indien de eenheid van opzet zou weerhouden worden - de beteugeling ervan alleszins niet voldoende is gelet op de zwaarwichtigheid van de thans weerhouden feiten zijnde o.m. inbreuken op artikel 7 van het Reglement betreffende de verhandeling van gelden van cliënten of derden, de rapportering en de controle.
Kosten
De tuchtraad van beroep oordeelde dat de kosten en uitgaven gemaakt door de stafhouder of door wie door de stafhouder als onderzoeker werd aangeduid (artikel 458§1 Ger. W.) en de kosten en uitgaven, verbonden aan de behandeling van de zaak door de tuchtraad of door de tuchtraad van beroep geen kosten zijn, zoals bedoeld in artikel 460 Ger. W. Het betreffen immers geen kosten die voor het onderzoek of voor het onderzoek der terechtzetting werden gemaakt. Het betreffen integendeel kosten die inherent zijn aan het onderzoek of de behandeling van de zaak door de tuchtraad of de tuchtraad van beroep. –(Cf. Hof van Cassatie, 1ste kamer, 20 maart 2015)
De kosten die in de beslissing van de tuchtraad ten laste werden gelegd van de advocaat zijn geen kosten die voor het onderzoek of voor het onderzoek der terechtzetting werden gemaakt, maar kosten voor het onderzoek en konden niet ten laste worden gelegd van de advocaat.
Lees ook deze beslissing
TAG-332: Beslissing 24 juni 2015
Derdengelden / derdenrekening
Confraterniteit
Nalatigheid bij behandeling dossier / verwaarlozing belangen cliënt
Schorsing
TB-0142-2015: Beslissing 9 februari 2016
Nalatigheid bij behandeling dossier / verwaarlozing belangen cliënt
Derdengelden / derdenrekening
Confraterniteit
Schorsing