Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Behandeling na verwijzing door Hof van Cassatie
- Anders samengestelde tuchtraad van beroep
- Kennisgeving art. 358 lid 2 Ger. W. niet aan termijn gebonden
- Art. 6.3a EVRM en 14.3a BUPO niet van toepassing op voorbereidend tuchtonderzoek
- Door stafhouder toebedeelde opdracht aan onderzoeker niet verplicht schriftelijk
- Art. 458 §1 Ger. W.
- Aanstellen onderzoeker belet onderzoeksdaden door stafhouder niet
- Geen schending van recht op bijstand advocaat
- Art. 474 Ger. W.
- Geen verjaring
- Gebruik derdenrekening voor persoonlijke betalingen
- Seponering strafonderzoek wegens regularisatie impliceert niet onbewezen zijn van feiten
- Gelden uit faillissementsdossiers aanwenden voor privégebruik
- Schorsing 1 maand
Procedure
De kennisgeving voorzien in art. 358 lid 2 Ger. W. bepaalt geen termijn om de advocaat die het voorwerp vormt van een tuchtrechtelijk onderzoek in te lichten en is ook niet op straffe van nietigheid voorgeschreven.
De artikelen 6.3 a EVRM en 14.3 a BUPO die aan eenieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd het recht waarborgen onverwijld in een taal die hij verstaat en gedetailleerd op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging is niet van toepassing in een voorbereidend tuchtonderzoek (Cass., 26 februari 2010, AR D.08.0010.F, JLMB, 2010, afl. 30, 1420).
De aanstelling van een onderzoeker en de toebedeling van diens taken, moeten niet schriftelijk gebeuren. Bovendien bepaalt de wet ook hier geen nietigheidssanctie. De aan de onderzoeker toebedeelde taken/opdracht moet zich dus niet in het dossier bevinden.
Art. 458,§1, tweede lid Ger. W. belet niet dat zowel de stafhouder alsook de aangestelde onderzoeker, het onderzoek mag voeren.
De Salduzrechtspraak op grond van art. 6 EVRM kan echter in tuchtzaken niet worden ingeroepen. Bovendien wordt de niet naleving ervan niet gestraft met de onontvankelijkheid van de procedure of met de nietigheid van de onderzoeken.
Art 474 Ger. W. bepaalt dat de tuchtprocedure op straffe van verval dient te worden ingesteld binnen de 12 maanden na de kennisname van de feiten door de stafhouder. De tuchtprocedure werd tijdig en dus voor de verjaringstermijn opgestart.
Ten gronde
Betalingen ‘gemakshalve’ vanuit de derdenrekening rechtstreeks verrichten aan persoonlijke schuldeisers is in elke hypothese ontoelaatbaar.
De strikte afscheiding van het persoonlijke vermogen van de advocaat van dat van zijn cliënten door het verplichten van het houden en gebruiken van een derdenrekening moet de vermenging van de vermogens uitsluiten. De strikte scheiding en het juiste gebruik van de derdenrekening gaan deze vermenging tegen en zorgen voor de nodige transparantie.
Uit het feit dat het strafonderzoek lastens de advocaat m.b.t. de feiten waarvoor hij thans tuchtrechtelijk wordt vervolgd, werd geseponeerd, volgt niet dat de feiten niet bewezen zijn, zeker nu de motivatie voor de seponering is dat de situatie nadien werd geregulariseerd.
De advocaat deed in verschillende faillissementsdossiers, jarenlang, aanzienlijke kasafhalingen en stortte gelden door van de faillissementsrekeningen naar zijn private rekeningen met vervolgens gebruik ervan voor privé doeleinden. Het feit dat hij in een latere periode de gelden terugstortte, staat er niet aan in de weg dat m.b.t. de bewust afgehaalde en doorgestorte gelden weldegelijk het opzet bestond om de gelden aan te wenden voor private doeleinden. Het nadien ongedaan maken van de financiële gevolgen, verandert niets aan het feit dat de tenlastelegging bewezen is. Zowel de bekentenis, de duurtijd als de regelmaat en de omvang van de afhalingen en betalingen voor privédoeleinden, wijzen op een ernstige tekortkoming en niet op een lichte onachtzaamheid in hoofde van de advocaat.
Rekening houdend met de aard en de ernst van de tuchtrechtelijke inbreuken waarbij financiële onregelmatigheden werden gepleegd door een advocaat die het vertrouwen van het publiek en van de rechterlijke instanties geniet en met de vaststelling dat er een voorgaande tuchtrechtelijke veroordeling bestaat is een tuchtsanctie van één maand schorsing gepast. Door rekening te houden met een voorgaande tuchtrechtelijke veroordeling schendt de tuchtraad van beroep het beginsel “non bis in idem” niet, nu dit geen tweede bestraffing van de vroegere tuchtrechtelijk inbreuk uitmaakt. In het voordeel van de advocaat houdt de tuchtraad van beroep bij het bepalen van de strafmaat rekening met het groot tijdsverloop sinds de feiten.
Lees ook deze beslissing
TAG-208: Beslissing 13 maart 2013
Derdengelden / derdenrekening
Nalatigheid als gerechtelijk mandataris
Medewerking stafhouder / balie
Heropening debatten
TB-0077-2013: Beslissing 12 november 2013
Derdengelden / derdenrekening
Opvolging
Nalatigheid als gerechtelijk mandataris
Medewerking stafhouder / balie
Schorsing