Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Wraking
- Art. 835 Ger. W.
- Art. 838 Ger. W.
- Art. 839 Ger. W.
- Bewijs
- Devolutieve werking hoger beroep
- Verlenging paleisverbod
- Kennisgeving
- Hoger beroep ongegrond
Wrakingsprocedure
Het hoger beroep is in hoofdorde gericht tegen de bestreden beslissing in de mate dat zij het wrakingsverzoek verwerpt. Gezien de correcte toepassing van art. 839 Ger. W. door de raad van de Orde is dit onderdeel van het hoger beroep echter ongegrond. Bovendien is het wrakingsgeschil thans zonder belang geworden. Zelfs indien de tuchtraad van beroep het hoger beroep gegrond zou verklaren op het vlak van de wraking, dan nog zou het gevolg daarvan zijn dat de tuchtraad van beroep door de devolutieve werking van het hoger beroep de feiten zelf dient te beoordelen. Ingevolge deze devolutieve werking is de volledige betwisting m.b.t. het paleisverbod zelf aanhangig bij de tuchtraad van beroep bij toepassing van art. 1068, 1e lid Ger. W., dat toepasselijk is in tuchtzaken.
Ten gronde
De tuchtraad van beroep meent dat de raad van de Orde terecht uitspraak gedaan over de wraking bij toepassing van art. 839 Ger. W., maar zelfs als dat niet het geval ware geweest, dan nog zou de uitspraak wel degelijk bestaan en zou de tuchtraad van beroep door de devolutieve werking van het hoger beroep geldig gevat zijn ten aanzien van de grond van de problematiek, nl. de verlenging van het paleisverbod.
De procedure voor verlenging van het paleisverbod ligt wettelijk vast en werd correct toegepast. De verlenging werd bevolen voor het verstrijken van de lopende termijn. De betekening van de beslissing staat los van de beslissing zelf. In casu heeft de raad van de Orde besloten tot de verlenging binnen de geldigheidstermijn van het paleisverbod en is het verlengingsbesluit dus niet laattijdig. Om praktische redenen verdient het uiteraard de voorkeur dat deze verlengingsbeslissing ook binnen de geldingstermijn betekend wordt, maar dit is geen geldigheidsvereiste.
De tuchtraad van beroep stelt vast dat diverse stukken betreffende afwerving van cliënteel, onaangepast gedrag en klachten allerhande zich niet materieel in het dossier van de rechtspleging inzake het hier beoordeelde hoger beroep bevinden en neemt daarvan akte. Echter, zelfs bij afwezigheid van de betreffende stukken, is het nog steeds gepast dat de advocaat een (verlengd) paleisverbod wordt opgelegd nu de advocaat reeds werd vervolgd om sedert 30.01.2010 het beroep van advocaat uit te oefenen zonder begeleiding door een patroon. Er blijkt geenszins dat er in deze jarenlang volgehouden, manifest wederrechtelijke toestand enige wijziging is opgetreden – wel integendeel. Dit alleen al verantwoordt bij toepassing van art. 473 Ger. W. het opleggen alsook de verlenging van het paleisverbod. Het hoger beroep is dus ongegrond.