Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Verzoek tot herziening
- Art. 1132 Ger. W.
- Art. 1134 Ger. W.
De advocaat voert aan dat hij beschikt over ‘nieuwe’ en ‘ernstige bewijselementen’ op grond waarvan hij voorhoudt dat de uitspraak van 12 februari 2013 herzien zou moeten worden.
Het verzoek tot heropening:
De advocaat verstuurde per gewone post een verzoekschrift tot heropening van de debatten.
De tuchtraad van beroep stelt vast dat de in bijlage van het verzoekschrift aangevoerde stukken, geen stukken uitmaken van overwegend belang voor de te nemen beslissing in de voorliggende zaak gelet op de wijze waarop zij aanhangig is gemaakt door de advocaat, zoals hierna zal blijken.
Er is bijgevolg geen grond tot heropening.
De ingestelde procedure van ‘herziening’ – de nietigheid van het verzoekschrift
Het door de advocaat ingediende verzoekschrift beantwoordt niet aan de voorschriften van artikel 1134 van het Gerechtelijk Wetboek omdat het niet ondertekend is door drie advocaten waarvan er twee minstens twintig jaar bij de balie zijn ingeschreven. Het verzoekschrift is enkel door de advocaat zelf ondertekend. Voor zoveel als nodig wordt ook vastgesteld dat het verzoek evenmin werd betekend ‘met dagvaarding in de gewone vorm’, zoals artikel 1134 van het Gerechtelijk Wetboek ook voorschrijft.
De regels inzake de organisatie van de balie en van de regels inzake tucht maken deel uit van het Gerechtelijk Wetboek en ook de tuchtprocedure wordt daarin geregeld. De regels van het strafrecht of het strafprocesrecht zijn niet van toepassing (E. JANSSENS en L. KENIS, Tuchtprocedure en tuchtrechtspraak van de Vlaamse tuchtraden voor advocaten 2007-2012, Advocatencahier deontologie, OVB, 2013, p. 29, randnr. 39; J. STEVENS, Advocatuur – Regels en deontologie, Wolters-Kluwer, 2015, p. 1229, randnr. 1494).
Voor zoveel als nodig verwijst de Tuchtraad van beroep naar een beslissing van de tuchtraad van de toenmalige unitaire Brusselse Raad van de Orde van advocaten, die stelde dat het recht van de advocaat om herziening te eisen stamt uit een dwingende vereiste van zowel het natuurrecht als de billijkheid (tuchtbeslissing van 8 juli 1952, J.T., 1952, p. 612).
Dit alles neemt niet weg dat de wetgever het instellen van een vordering tot ‘herziening’ van een rechterlijke beslissing enkel onder bepaalde voorwaarden toelaat. Immers, het kan niet de bedoeling zijn dat de gerechtelijke vrede, die ontstaat door de gerechtelijke uitspraak, te pas en te onpas terug in vraag gesteld wordt. Evenmin kan een procedure tot herziening gereduceerd worden tot een soort tweede mogelijkheid van hoger beroep.
Het verzoekschrift tot herroeping van het gewijsde is enkel door de advocaat zelf ondertekend. Het is evenmin betekend bij dagvaardingsexploot. Het beantwoordt bijgevolg niet aan de vormvoorschriften van artikel 1134 van het Gerechtelijk Wetboek die op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven, zodat het verzoekschrift van de advocaat in beginsel als nietig moet worden beoordeeld en de tuchtraad van beroep niet rechtsgeldig geadieerd is.
Ingevolge de opheffing van artikel 862 Ger.W. wordt de belangenschade, waarvan sprake in artikel 861 Ger.W. verheven tot het essentiële toetsingselement voor (alle) ‘procedurele’ nietigheden.
De vereiste van de ondertekening van het verzoekschrift tot herroeping van het gewijsde door drie advocaten, waarvan er tenminste twee meer dan twintig jaren bij de balie zijn ingeschreven, houdt evenwel geen zuiver ‘vormvoorschrift’ in en maakt dan ook geen zuiver (procedurele) exceptie van nietigheid uit in de zin van de artikelen 860 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. Zoals hierboven reeds bleek, heeft deze voorwaarde voor de geldigheid van het verzoek ook een duidelijke inhoudelijk betekenis: in het belang van de gerechtelijke vrede kan niet worden toegelaten dat rechterlijke uitspraken op lichtzinnige gronden (steeds opnieuw) kunnen worden nagestreefd. De vereiste ervaring van twee van de drie ondertekenende advocaten moet borg staan voor de ernst van het verzoek. De ‘procedurele’ nietigheidsleer, gesteund op de artikelen 860 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, is in casu als dusdanig niet van toepassing.
Het verzoek van de advocaat is ongeldig en het door hem neergelegde verzoekschrift is nietig. Het onderzoek van de grond van het verzoek tot herroeping van het gewijsde en de daartoe aangevoerde middelen is niet dienend.
Lees ook deze beslissing
TAA/SA/0032/2011: Beslissing 20 oktober 2011
C.12.0557.N: Arrest 30 november 2012
TB-0069-2012: Beslissing 11 december 2012
TB-0046-2011 en TB-0060-2012: Beslissing 12 februari 2013
Stage / stagemeester
Baliebijdrage
Schrapping