- Voorlopig bewindvoerder
- Persoonlijk aanwenden derdengelden
- Vermoeden van onschuld
- Bevoegdheid stafhouder
- Schrapping
Procedureel
Het vermoeden van onschuld is één van de meest fundamentele principes in de rechtstaat en dit rechtsbeginsel uit artikel 6.2 E.V.R.M. moet ook in het tuchtrecht worden geëerbiedigd. Ook de tuchtrechtelijke overheden moeten, bij hun onderzoek (stafhouder) en hun beoordeling (tuchtraad) vertrekken van het principe dat de verdachte advocaat onschuldig is. Zij mogen gebeurlijke schuld slechts rationeel afleiden uit feitelijke elementen van het dossier.
Het vermoeden van onschuld belet anderzijds niet dat de tuchtoverheid in het kader van zijn tuchtrechtelijke onderzoeksbevoegdheid en in het kader van het algemeen belang van de Orde, waarvan hij het hoofd is - bewarende maatregelen neemt en bepaalde communicaties verricht. Deze bevoegdheid van de stafhouder volgt rechtstreeks uit artikel 473 Ger. W. De stafhouder moet hierbij het evenwicht bewaren tussen het wettelijk beschermd vermoeden van onschuld en zijn wettelijke verplichting om nadeel voor derden te vermijden en de eer van de Orde te beschermen. De maatregelen moeten proportioneel zijn met het ermee beoogde doel. De afweging van de feiten tegenover de belangen van derden enerzijds en het belang van de Orde anderzijds, verantwoorden in casu dat bepaalde maatregelen werden gevorderd en verklaringen werden afgelegd. Dat de stafhouder daarbij het vermoeden van onschuld diende te respecteren en in zijn communicatie gematigd en genuanceerd diende te zijn, is evident.
De tuchtraad slaat ten gronde enkel acht op de stukken van het tuchtdossier zelf en laat zich in haar oordeel niet leiden door persartikels of rechterlijke beslissingen die in kort geding bij wijze van voorlopige maatregel werden genomen. Bepaalde ongenuanceerde standpunten van de stafhouder leiden niet noodzakelijk tot de ongeschiktheid van de tuchtraad om onbevooroordeeld kennis te nemen van het tuchtdossier. Het vermoeden van onschuld werd niet geschonden.
De bewijsgaring is niet onregelmatig tot stand gekomen. De advocaat was volledig vennoot waarbij zowel de kosten als de erelonen werden gedeeld. Alle dossiers werden ingebracht in de associatie, wat impliceert dat de vennoten van die associatie het recht hebben om de rekeningen van deze dossiers te controleren. De inbreng van activa in de associatie impliceert immers een (soort van) eigendomsoverdracht ten gunste van de associatie. De omstandigheid dat het gerechtelijk mandaat een persoonlijk mandaat is, doet daar geen afbreuk aan.
Ten gronde
De feiten zelf worden niet betwist. Het is uiteraard volstrekt onaanvaardbaar dat een advocaat gelden die toebehoren aan derden afwendt voor eigen private doeleinden. Dit geldt a fortiori voor gelden die toebehoren aan zwakkeren in de maatschappij, waarbij toch mag worden aangenomen dat personen die door de Vrederechter onder voorlopig bewind worden geplaatst als “zwak” (niet noodzakelijk in de financiële betekenis van het woord) mogen worden aangezien.
De persoonlijke problemen verantwoorden in geen geval de afwending van gelden van derden. Het is manifest strijdig met de waardigheid en de rechtschapenheid van de advocaat om gelden van derden aan te wenden voor private doeleinden. Er zijn geen omstandigheden die deze handelingen kunnen rechtvaardigen. De feiten werden wel degelijk intentioneel gepleegd nu het duidelijk de uitdrukkelijke bedoeling was deze gelden te transfereren naar de private rekening om er vervolgens private uitgaven en schulden mee te voldoen. De feiten zijn zeer ernstig.
De tuchtraad heeft wel enig begrip voor de professionele, persoonlijke en familiale omstandigheden waarin de feiten zich hebben voorgedaan doch er kan niet worden voorbijgegaan aan het feit dat het om herhaalde feiten gaat en dat het om aanzienlijke sommen gaat (meer dan 120.000,00 EUR). De tuchtraad kan in die omstandigheden niet ingaan op de door de verdediging gevraagde gunst van de opschorting. Alleen de zwaarste tuchtsanctie, deze van de schrapping, is van aard om de feiten passend te beteugelen. De feiten zijn immers dermate ernstig dat de tuchtraad van oordeel is dat het vertrouwen van zowel de magistratuur, de advocatuur als het publiek in de advocaat op onherstelbare wijze is geschonden, waardoor elk functioneren van haar als advocaat in de toekomst onmogelijk wordt en de schrapping voor deze feiten bijgevolg de enige sanctie kan zijn.