TAG-125: Beslissing 15 september 2010
- Verwaarlozen verplichtingen t.a.v. cliënt
- Activiteiten zonder noodzaak en/of machtiging
- Hoger beroep door advocaat
- Tegenberoep door stafhouder
- Art. 458 § 1 Ger. W.
- Waarheidsverplichting
- Zelf-incriminatie
- Waardeoordeel
- Partijdigheid stafhouder
- Onderzoek à décharge
- Ondertekening klacht
- Ontvankelijkheid klacht
- Niet inlichten cliënt
- Vertrouwensrelatie advocaat en cliënt
- Belangenvermenging
- Wering stukken uit dossier
- Vernietiging beslissing tuchtraad eerste aanleg
- Schorsing van één maand met uitstel
Een advocaat werd 3 maanden geschorst met uitstel voor de feiten 1 en 2a, b en c. Voor de feiten 2d en 3 werd hij vrijgesproken. De advocaat tekende hoger beroep aan en de stafhouder tegenberoep.
De advocaat blijkt voldoende te zijn ingelicht over de aard en datering van de hem ten laste gelegde feiten en heeft zich met kennis van zaken kunnen verdedigen.
De waarheidsverplichting voor de ter kennisstelling van het openen van een tuchtonderzoek is geen algemeen rechtsbeginsel en belet de advocaat niet zichzelf niet te incrimineren in zijn schriftelijke antwoorden aan de stafhouder.
Door de nadruk te leggen op de zwaarwichtigheid van de feiten geeft de stafhouder geen waardeoordeel over de feiten. Bovendien wijst een appreciatie door de stafhouder over de feiten niet noodzakelijk op partijdigheid van de stafhouder. Het geven van appreciatie betekent immers niet dat het onderzoek niet à décharge geschiedt.
De klacht werd niet ondertekend, noch werd door de klager ingegaan op het verzoek van de stafhouder om de klacht te komen ondertekenen. De klacht is dus onontvankelijk. Er wordt dan ook geen acht geslagen op de inhoud van de klacht en van het verhoor door de tuchtraad van klager nu zij niet als klager mocht en kon worden gehoord.
De tuchtraad van beroep herkwalificeert tenlastelegging 1.
De advocaat is eenzijdig teruggekomen op een afspraak met de cliënt over het betalen van het saldo van het nog verschuldigde ereloon. De advocaat had de cliënt niet ingelicht over het feit dat hij na de verzoeningsprocedure tot uitvoering zou overgaan op het onverdeeld onroerend goed waarin de cliënt mee gerechtigd was. Deze handelswijze is in strijd met de kiesheid en is een miskenning van de vertrouwensband met de cliënt die een essentieel element uitmaakt in de relatie tussen cliënt en zijn advocaat. Bovendien, door ondanks het uitvoerend beslag op het onroerend goed dat het voorwerp was van de vereffening-verdeling, toch verder de belangen te behartigen van de cliënt, en daardoor te interfereren in de hangende procedure vereffening-verdeling, maakt de advocaat zich schuldig aan belangenvermenging.
De feiten 1, 2a, 2b en 2c zijn strijdig met de beginselen van kiesheid, waardigheid en rechtschapenheid die aan het beroep van advocaat ten grondslag liggen en een behoorlijke beroepsbeoefening moeten waarborgen. Gelet op de anciënniteit van ruim 40 jaar aan de balie is een tuchtsanctie van 1 maand schorsing met uitstel voldoende.