Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Tegenstrijdige belangen
- Optreden zonder mandaat
- Injunctie stafhouder
- Hoorrecht
- Waarschuwing
De advocaat dient zich te verantwoorden voor de volgende feiten die hem ten laste worden gelegd:
- Het dienen van strijdige belangen (art. 5 en volgende Codex Deontologie) door tegelijkertijd en met strijdigheid van onderlinge belangen op te treden voor de vennootschappen X en Y, doch anderzijds ook voor de procedurele wederpartij Z;
- Het optreden zonder mandaat met schending van onder meer artikel 66 Codex Deontologie, met name door zonder mandaat op te treden voor de vennootschap Y;
- Het naast zich neerleggen en negeren van de injunctie van de stafhouder, met schending van onder meer artikel 447 Ger. W., met name door de beslissingen van ondergetekende stafhouder van 14 en 16 februari 2017 om zich uit de procedure terug te trekken, uitdrukkelijk niet te respecteren en tot op heden verder als raadsman te blijven optreden.
De twee eerste inbreuken worden niet bewezen geacht, de derde inbreuk wel.
De Tuchtraad merkt op (1) dat er geen afdwingbare of gesanctioneerde rechtsregel of algemeen beginsel bestaat, op grond waarvan een advocaat ook voorafgaand aan een tuchtonderzoek zou moeten worden verhoord, (2) dat dergelijk recht om te worden gehoord evenmin per definitie mondeling zou moeten plaatsvinden, en (3) dat de advocaat daar ook niet uitdrukkelijk en herhaaldelijk om zou hebben gevraagd. De bereidheid van de advocaat om desgevallend ter beschikking te staan voor verder overleg of toelichting is niet hetzelfde als een uitdrukkelijke en herhaalde vraag om te worden gehoord, laat staan een miskenning van dergelijke vraag. Bovendien drong de advocaat zelf aan op een snelle beslissing.
Een advocaat die optreedt ter vrijwaring van intellectuele rechten van partijen gezamenlijk tegenover derden, is op zich niet verhinderd om vervolgens voor één van die partijen tegen de andere op te treden in een discussie tussen die partijen onderling over de onderscheiden aanspraken op diezelfde intellectuele rechten. Evenmin is aangetoond dat daarmee enig beroepsgeheim zou zijn geschonden of de onafhankelijkheid in het gedrang zou zijn gekomen.
Blijft echter het gegeven dat een relatie cliënt-advocaat een vertrouwensrelatie is en die vertrouwensband is essentieel. Om die reden is de regel ingevoerd dat de betrokken cliënten daarover (schriftelijk) moet geïnformeerd zijn en er ook (schriftelijk) mee moeten ingestemd hebben, zonder dat die verplichting tot een loutere formaliteit kan worden gereduceerd.
De advocaat kan niet ontkennen dat hij zich die inspanning niet getroost heeft, en hij heeft zichzelf daarmee in de problemen gewerkt. Evenwel legt de advocaat de brief van Z voor, waarin wordt gevraagd om in de lopende gezamenlijke procedure de lead over te laten aan een confrater. Op die manier is duidelijk dat Z voor het overige geen bezwaar had tegen het verdere optreden van de advocaat tegen haarzelf.
De advocaat betwist dat hij de injunctie van de stafhouder zou hebben genegeerd of naast zich neergelegd zou hebben. Hij zou die injunctie enkel “niet gevolgd (hebben), omdat hij het er niet eens mee was”. Het is niet duidelijk hoe dat zou verschillen van het negeren en naast zich neerleggen van deze injunctie.
Voor de tuchtraad is het duidelijk dat er, achteraf bekeken en rekening houdend met het thans voorgelegde schrijven van Z, vragen kunnen gesteld worden bij de opgelegde injunctie. Echter, dat schrijven was op het ogenblik van de injunctie aan de stafhouder niet bekend. Voorafgaand aan de injunctie heeft de advocaat vooral zichzelf ongeloofwaardig gemaakt ten aanzien van de stafhouder, door dat document dan niet voor te leggen maar integendeel in strijd met de feiten voor te houden dat hij nooit een cliëntenrelatie met Z heeft gehad. Ook in het kader van het “willig beroep” heeft hij dat schrijven niet voorgelegd. De advocaat heeft aldus zelf in de hand gewerkt dat de stafhouder tot dergelijke maatregel is overgegaan.
De advocaat heeft het dan bovendien nog erger gemaakt, door te pogen de injunctie te omzeilen door een tussenkomst van zijn kantoorgenoot via een omweg bij de stafhouder.
De feiten zijn enerzijds ernstig. Door zijn onhandig communiceren heeft de advocaat zelf een injunctie tegen hem in de hand gewerkt, die hij vervolgens heeft genegeerd.
Anderzijds heeft de advocaat een blanco tuchtverleden en kan men zich, met kennis van de feiten vandaag, a posteriori vragen stellen bij de opportuniteit van de opgelegde injunctie.
De tuchtraad is dan ook van oordeel dat een waarschuwing gepast voorkomt.