- Gerechtelijk verleden
- Strafrechtelijke feiten
- Art. 455 Ger. W.
- Geen tuchtrechtelijke verjaring
- Aanvang verjaringstermijn
- Gepleegde feiten versus veroordeling wegens die feiten
- Opschorting van uitspraak voor 3 jaar
Verjaring
De advocaat stelt dat de stafhouder geen tuchtonderzoek heeft geopend binnen het jaar waarop hij kennis had genomen van de feiten, waarop de tuchtrechtelijke tenlastelegging betrekking heeft (gepleegd op 19/01/2004 en 18/02/2004) minstens niet binnen het jaar na de inwerkingtreding van artikel 474 Ger. W. (i.e. uiterlijk op 1/11/2007). Deze argumentatie steunt evenwel op een verkeerde lezing van de tenlastelegging.
Het voorwerp van de tenlastelegging is het feit dat de advocaat bij een in kracht van gewijsde getreden vonnis dd. 21/2/2013 schuldig werd verklaard aan twee in 2004 gepleegde correctioneel strafbare handelingen. Uit het dossier van de rechtspleging blijkt dat dit feit ter kennis van de stafhouder werd gebracht door het Parket-Generaal op 12/8/2013 en de stafhouder het tuchtonderzoek geopend heeft op 16/8/2013. De problematiek met betrekking tot de inhoud van het begrip "kennisneming van de feiten" zoals omschreven in artikel 474 Ger. W. is terzake dus niet dienstig voor de beslechting van de zaak, evenmin als de verwijzing naar bestaande tuchtrechtspraak. Er bestaat immers een wezenlijk verschil tussen de tenlastelegging "zich schuldig te hebben gemaakt aan …. (beschrijving van de gepleegde feiten) zoals blijkt uit een vonnis "en het bestaan van dat vonnis zelf”. Het feit correctioneel strafbare handelingen te hebben gesteld (al dan niet gevolgd door een veroordeling en zoals al dan niet blijkt uit een vonnis) is niet hetzelfde als het feit strafrechtelijk schuldig te zijn verklaard bij een in kracht van gewijsde getreden vonnis, wat op zichzelf een deontologische inbreuk kan inhouden.
Het tegenovergestelde aannemen zou immers tot gevolg hebben dat de stafhouder telkens hij op één of andere manier kennis krijgt van een lastens een advocaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek, ongeacht of hij overtuigd is dat in de voorliggende feiten een deontologische inbreuk kan worden vastgesteld en ongeacht of een dergelijk strafrechtelijk onderzoek ook later tot een strafrechtelijke vervolging, vrijspraak of veroordeling aanleiding geeft, een tuchtonderzoek dient te openen om de verjaringstermijn te stuiten, met alle daaraan verbonden nefaste gevolgen.
Het is perfect denkbaar en in overeenstemming met het vermoeden van onschuld waarvan eenieder geniet dat de stafhouder beslist de afloop van strafrechtelijk lastens een advocaat ingesteld strafonderzoek af te wachten alvorens een tuchtonderzoek te openen. Het kan zijn dat de strafrechtelijk strafbaar gestelde handelingen, waarvan een advocaat beticht wordt, door de advocaat worden betwist, in rechte niet vaststaan, geseponeerd worden of tot een vrijspraak leiden.
Omgekeerd kunnen feiten die het voorwerp van een strafonderzoek uitmaken en voor zover de stafhouder er kennis van heeft en ze bewezen het voorwerp van een tuchtvervolging uitmaken los van het strafrechtelijk verder gevolg dat hieraan door het Openbaar Ministerie wordt voorbehouden en nog voor een strafrechtelijke uitspraak is tussengekomen. Er kan aangenomen worden dat een eventuele latere strafrechtelijke veroordeling in dat geval geen nieuwe tuchtvervolging kan opleveren omdat deze veroordeling dan enkel het strafrechtelijk-gemeenrechtelijk gevolg is van de reeds autonoom tuchtrechtelijk vervolgde feiten en dan geen nieuw tuchtrechtelijk “feit” oplevert. Het strafrechtelijk vonnis slorpt in dat geval dan als het ware de gepleegde feiten op.
Een correctionele veroordeling is dus naar gelang de omstandigheden een op zichzelf staand “feit” dat mogelijk los staat van de gepleegde handelingen die het voorwerp van deze veroordeling vormen.
Het is immers denkbaar dat de feiten die het voorwerp van de veroordeling vormen pas na deze veroordeling ter kennis van de stafhouder komen.
In casu heeft de stafhouder het tuchtonderzoek geopend op 16/8/2013 na kennisgeving van het vonnis van 21/2/2013 door het Parket-Generaal op 12/8/2013.
De beoordelingsvrijheid van de stafhouder om al dan niet een tuchtonderzoek te openen naar aanleiding van een strafrechtelijke vervolging en daar eventueel mee te wachten tot na het bestaan van een effectieve in kracht gewijsde gegane strafrechtelijke veroordeling kan dus geen oorzaak zijn van verjaring in de mate dat het precies enkel deze strafrechtelijke veroordeling is die in dat geval de basis van de tuchtvervolging oplevert en in de mate dat de gepleegde handelingen al niet het voorwerp van een tuchtvervolging hebben uitgemaakt.
Voor zover de gepleegde feiten en het bestaan van strafvonnis als vermengd moeten worden beschouwd en maar tot één tuchtvervolging aanleiding zouden kunnen geven, is het in casu hoegenaamd niet zeker en/of bewezen dat de stafhouder vóór 2013 voldoende kennis of zekerheid had van de in 2004 gepleegde feiten om een tuchtonderzoek te openen.
De discussie over de juiste inhoud van de begrippen "kennis" (of "morele kennis") of "zekerheid " is in casu niet determinerend voor de beslechting van het geschil.
Een "doorverwijzing naar correctionele rechtbank" in abstracto impliceert niet noodzakelijk enige kennis van de precieze feiten die de basis van deze doorverwijzing vormden. De verontschuldiging van de advocaat dat hij deze schriftelijke toelichting niet heeft verstrekt "gelet op de veelheid en ondoorzichtigheid van feitelijk materiaal" en/of "om zichzelf niet te incrimineren" houdt geen steek. Elke advocaat dient immers ten aanzien van zijn stafhouder de grootst mogelijke openheid aan de dag te leggen.
Ten gronde
De advocaat blijft, ondanks de uitgesproken schuldigverklaring, de feiten waarvan hij werd beticht, betwisten en stelt dat hij uitsluitend om opportuniteitsredenen in de strafprocedure geen beroep heeft aangetekend wat niet ondenkbaar is. De advocaat heeft een blanco tuchtverleden en de feiten, voorwerp van de schuldigverklaring, dateren van 10 jaar geleden. De tuchtraad oordeelt, rekening houdend met deze omstandigheden, dat een effectieve tuchtstraf niet meer verantwoord is en verklaart de tuchtvervolging toelaatbaar en de tenlastelegging bewezen, doch kent het voordeel van de opschorting van de uitspraak toe voor een termijn van drie jaar en houdt de uitspraak over de kosten aan.