- Art. 508/509 Ger. W.
- Verhandeling gelden van cliënten of derden
- Gedeeltelijke kosteloosheid
- Tweedelijnsbijstand
- Onterechte provisie
- Aanwenden derdengelden als ereloon
- Informatieplicht
- Deels vrijspraak
- Schorsing 15 dagen
- Kosten van het onderzoek
Een aanstelling in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand om een procedure te voeren in eerste aanleg, impliceert niet tevens de aanstelling in graad van beroep. Art. 5.1 van het Vademecum van 1 september 2009 bepaalt: “aan de juridische tweedelijnsbijstand komt een einde wanneer de aangestelde advocaat (alle) prestaties waarvoor hij werd aangesteld heeft uitgevoerd (de advocaat mag zijn dossier pas afsluiten, wanneer de procedure helemaal in afgelopen)”.
Een advocaat mag nooit zelf ereloon zonder taxatie door de voorzitter van het bureau voor juridische bijstand in rekening brengen, zelfs niet indien hem spontaan een bedrag als vergoeding wordt aangeboden (ook dan dient de voorzitter te taxeren). Het aanwenden van derdengelden voor een andere zaak, zonder schriftelijke kennisgeving aan de cliënt en akkoord zijnentwege, is niet toegelaten en strijdig met artikel 4, alinea 3 van het reglement van 11 december 2002 inzake de verhandeling van gelden van derden of cliënten.
In strafzaken is het niet ongewoon dat mondeling overleg plaatsheeft tussen de advocaat en zijn cliënt. Schriftelijke communicatie aangaande de inhoud van de uitspraak en de mogelijkheid een termijn om hiertegen hoger beroep in te stellen, is aangewezen, maar een gebrek aan schriftelijke communicatie vormt daarom geen inbreuk op de regels van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid.
Gelet op de wijze waarop de advocaat als ervaren advocaat omgaat met minvermogenden in de tweedelijnsbijstand en gelet op een reeds eerder uitgesproken sanctie, is een effectieve schorsing van 15 dagen een passende sanctie voor de bewezen verklaarde inbreuk. Ook de kosten van het onderzoek worden haar ten laste gelegd.