Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
- Onafhankelijkheid
- Belangenconflict
- Gebrek aan diligentie
- Gebrek aan respect voor de stafhouder
- Geen heropening van de debatten
- Schorsing van zes weken
De advocaat dient zich te verantwoorden voor volgende ten laste gelegde inbreuken:
- De vermenging van persoonlijke en zakelijke belangen met deze van het cliënteel, hetgeen een aantasting van de onafhankelijkheid voor gevolg kan hebben en kan leiden tot belangenconflicten (art. 1, 2, 3, 4 en 5 §1, Codex Deontologie);
- Het afwenden van derdengelden van hun bestemming;
- Een gebrek aan diligentie door het niet (tijdig) behartigen van de zaken van de cliënt, door het niet correct weergeven van de feiten op vennootschapsdocumenten, door een gebrek aan communicatie met de cliënt en door een gebrek aan informatie aangaande berekening van de erelonen (art. 1; art. BR NL 12, tweede lid);
- Gebrek aan respect voor de stafhouder.
Verzoek tot heropening der debatten
Art. 771 Ger. W. verbiedt om na de sluiting der debatten nog stukken of conclusies neer te leggen. De heropening is mogelijk (art. 772 Ger. W.) wanneer een nieuw stuk of feit de heropening van de debatten verantwoordt.
Het nieuw stuk of feit moet tijdens het beraad zijn ontdekt en van overwegend belang zijn (Cass. 12 juni 1980, Arr. Cass. 1979-1980, 1267; Cass. 20 november 1975, Arr. Cass. 1976, 368).
Deze voorwaarden worden niet vervuld, gezien het niet neergelegde bundel gekend was voor de sluiting der debatten. Het gebeurlijk nieuw ontdekte stuk is gekend of kon eveneens gekend zijn voor de sluiting der debatten. De verzoeken worden afgewezen.
Beoordeling
- Er is duidelijk sprake van een ontoelaatbare vermenging tussen de persoonlijke en zakelijke belangen door de advocaat in zijn verhouding met de heer Q, in strijd met de artt. 1, 2, 3, 4 en 5 §1, Codex Deontologie. Het betreft de naleving van een essentiële plicht om op onafhankelijke wijze het beroep te kunnen uitoefenen, vrij van alle druk, in het bijzonder van de druk van eigen belangen of beïnvloeding van buitenaf. Een advocaat kan niet optreden wanneer dat aanleiding geeft tot een belangenconflict tussen hemzelf en de cliënt of tot een wezenlijke dreiging daartoe.
De advocaat en de heer Q vatten het plan op om samen onroerende goederen te kopen en deze, na renovatie door de heer Q, ter beschikking te stellen op de sociale huurmarkt. De kosten en opbrengsten dienden hierbij tussen hen worden verdeeld.
De heer Q heeft via zijn aannemingsbedrijven verschillende werkzaamheden uitgevoerd voor de BVBA A. Hij trad eveneens op als technisch raadsman in een bouwzaak behandeld door het kantoor A. Er was ook doorverwijzing van cliënten door de heer Q naar het kantoor A. Ook de activiteiten van de BVBA D, als syndicus, werden verweven met deze van het advocatenkantoor.
In de vertroebelde zakelijke context die daarbij ontstond tussen de advocaat en de heer Q, werd de vermenging van de persoonlijke en zakelijke belangen van het kantoor, meer bepaald tussen de belangen van de advocaat en deze van Q en zijn vennootschappen, duidelijk.
Verschillende facturen van het kantoor en de activiteiten van syndicus enerzijds en deze van de vennootschappen van de heer Q anderzijds werden onderling verrekend en gecompenseerd.
De regeling van de schulden en vorderingen in het kader van deze aannemingsovereenkomsten werd voorgesteld in een dading, opgesteld door de advocaat.
Het betrof een regeling zowel van de persoonlijke belangen van de partijen als van de professionele belangen van het kantoor J.
Daarbij werden de openstaande honoraria van het kantoor als ‘”schadevergoedingen” gekwalificeerd om de BTW-regeling op de erelonen te ontsnappen. Deze houding is op zichzelf strijdig met art. 455 Ger. W.
Verder trad het kantoor A op voor de belangen van een mede-eigendom waarvan Meester R, de samenwonende levenspartner, de syndicus was (inbreuk op art. 3 Codex Deontologie).
Deze betichting is derhalve afdoende bewezen.
- Ook het afwenden van derdengelden van hun bestemming, is aangetoond.
Het door de heer Q gestorte bedrag van 10.000 EUR met vermelding “betaling voor het gebouw K voorschot beoogde aankoop van een onroerend goed”.
Het werd echter overgeschreven op de ereloonzichtrekening van het kantoor A, zonder mededeling aan de cliënt.
Er werd – in strijd met art. 134, tweede lid Codex Deontologie – geen schriftelijke informatie aan de cliënt voorgelegd noch werd duidelijk gemaakt op welke verschuldigde erelonen deze aanrekening betrekking had.
Art. 134, eerste en tweede lid, Codex Deontologie werd niet nageleefd.
- De omstandigheid van een éénmalig verstek in de zaak voor de politierechtbank het toont het gebrek aan diligentie van het kantoor niet aan.
- De advocaat heeft een gebrek aan respect vertoond voor de stafhouder door een ongepast en verwijtend taalgebruik in de correspondentie met de stafhouder, in strijd met de plicht van waardigheid die rust op de advocaat en het daaruit voortvloeiend respect voor de stafhouder (art. 455 Ger. W. en art. 1 van de Codex Deontologie).
De strafmaat
Mede omwille van het klaarblijkelijk herhaald karakter van de vermenging van persoonlijke en professionele belangen, en de ernst ervan, en de vroegere tuchtrechtelijke antecedenten oordeelt de Tuchtraad dat een schorsing voor een periode van 6 weken als passende tuchtsanctie moet worden opgelegd.