Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Witwas III– KB tot uitvoering van artikel 14quinquies van de wet van 11 januari 1993
Op 2 juli 2010 verwierp de Raad van State de vordering van de Orde van Vlaamse Balies en de Nederlandse Orde van Advocaten bij de balie van Brussel betreffende het Koninklijk Besluit van 3 juni 2007 tot uitvoering van artikel 14quinquies van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (BS 13 juni 2007) (hierna: witwaswet).
Rolnummer: 206.397
Advocaten hebben een meldingsplicht wanneer zij vermoeden dat een feit of een verrichting verband kan houden met het witwassen van geld afkomstig uit ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procédés van internationale omvang worden aangewend, en dit van zodra zij minstens één van de indicatoren opsporen die zijn opgesomd in artikel 2 van het KB.
Eerder heeft onder meer de OVB bij het Grondwettelijk Hof een beroep tot vernietiging van respectievelijk artikel 2ter (arrest nr. 10/2008 van 23 januari 2008) en artikel 14quinquies van de witwaswet (arrest nr. 102/2008 van 10 juli 2008) ingesteld.
Net zoals in deze laatste procedure voor het Grondwettelijk Hof heeft onder meer de OVB voor de Raad van State aangevoerd dat artikel 14quinquies van de witwaswet strijdig is met de rechten van verdediging, het legaliteitsbeginsel en het recht op eerbiediging van het privéleven. Hiervoor beroept ze zich op bepalingen van de Grondwet en van het EVRM.
In haar arrest nr. 102/2008 besluit het Grondwettelijk Hof tot de afwijzing van het beroep tot vernietiging van artikel 14quinquies, onder voorbehoud van haar interpretatie van artikel 2ter in het arrest nr. 10/2008.
De Raad van State oordeelt in het hier besproken arrest dat de door het Grondwettelijk Hof gewezen arresten waarbij beroepen tot vernietiging worden verworpen, bindend zijn voor andere rechtscolleges wat betreft de beslechte rechtsvragen. Die bindende kracht strekt zich onder meer uit tot de interpretatie die het Grondwettelijk Hof aan de bestreden norm heeft gegeven. In dat geval maakt de interpretatie een door het Hof beslechte rechtsvraag uit, zodat onder andere de Raad van State de norm moet toepassen volgens de bedoelde interpretatie.
De bindende kracht kan evenwel geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de rechtscolleges om zelf bepalingen van intern recht te toetsen aan bepalingen van Europees of internationaal recht.
De Raad van State besluit dan ook dat zij gebonden is door het oordeel van het Grondwettelijk Hof dat artikel 14quinquies van de witwaswet de Grondwet niet schendt. Wat betreft de toetsing van artikel 14quinquies aan de artikelen 6, 7 en 8 van het EVRM, sluit de Raad van State zich aan bij de door het Grondwettelijk Hof gegeven redenen en concludeert zij dan ook dat artikel 14quinquies van de witwaswet niet strijdig is met de genoemde bepalingen van het EVRM.
Volgens onder meer de OVB is artikel 14quinquies van de witwaswet onduidelijk en kent het een te ruime delegatie van bevoegdheid aan de Koning toe.
Ook hier oordeelt de Raad van State dat zij gebonden is aan de beslissing van het Grondwettelijk Hof in zoverre artikel 14quinquies getoetst werd aan de Grondwet (in arrest nr. 102/2008). Voor de toetsing aan bepalingen van het EVRM sluit de Raad zich bij de redenen van het Hof aan.
In het genoemde arrest heeft het Grondwettelijk Hof de grieven in verband met de omvang van de delegatie van bevoegdheid aan de Koning en in verband met het beweerde onduidelijke karakter van artikel 14quinquies uitdrukkelijk verworpen. Hierbij heeft het Hof er onder meer op gewezen dat met artikel 14quinquies geen nieuwe hypothese wordt ingevoerd waarin de meldingsplicht van advocaten zou kunnen gelden, maar dat enkel wordt beoogd om “alle betrokkenen toe te laten zich beter te realiseren wanneer de bedoelde meldingsplicht inzake ernstige en georganiseerde fiscale fraude bestaat”.
Daarnaast voert onder meer de OVB aan dat artikel 14quinquies de Koning niet heeft gemachtigd om een vage lijst van indicatoren op te stellen.
De Raad van State verwijst weerom naar arrest nr. 102/2008 waarin het Grondwettelijk Hof de parlementaire voorbereiding van artikel 14quinquies in herinnering brengt. Hieruit blijkt dat de door de Koning vast te stellen indicatoren bedoeld zijn om een voor de meldingsplichtige personen “dubbelzinnige situatie” te “verduidelijken”. De Koning kan een lijst van indicatoren van een “ernstige en georganiseerde fraude” vaststellen, “op basis van, enerzijds buitenlandse voorbeelden en anderzijds indicatoren die in het verleden in grote fraudedossiers worden teruggevonden.”
Uit artikel 14quinquies blijkt verder dat de indicatoren de beschrijving moeten inhouden van situaties waarin de meldingsplicht in elk geval geldt. Uit deze bepaling kan echter niet worden afgeleid dat de indicatoren dermate precies moeten zijn dat uit de aanwezigheid ervan “zonder enige twijfel” het vermoeden van een verband met witwassen van geld moet worden afgeleid.
In de aanhef van het bestreden KB wordt uiteengezet dat de lijst met indicatoren “de weergave is van verschillende situaties uit de praktijk waarmee de instellingen en personen onderworpen aan de wet van 11 januari 1993 worden geconfronteerd.” Deze omschrijving strookt met de bedoeling van de wetgever. Verder blijkt niet dat de indicatoren niet zouden beantwoorden aan die omschrijving.
De Raad van State besluit dan ook dat de Koning zijn bevoegdheid die hem bij artikel 14quinquies werd verleend, niet te buiten is gegaan.
Onder meer de OVB voert verder aan dat het bestreden KB een onverantwoorde aantasting inhoudt van het beroepsgeheim van de advocaat doordat hij bepaalde feiten moet kenbaar maken aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking.
De Raad van State herinnert eraan dat het Grondwettelijk Hof het beroep tot vernietiging van artikel 14quinquies in het eerder aangehaalde arrest heeft verworpen. De verwerping van het beroep gaat gepaard met een voorbehoud wat betreft de verwijzing in artikel 14quinquies naar artikel 2ter van de witwaswet, in verband met de in arrest nr. 10/2008 van 23 januari 2008 gegeven interpretatie van die laatste bepaling. Volgens die interpretatie moet aan het toepassingsgebied van de meldingsplicht een beperkte draagwijdte worden gegeven. Die interpretatie is bindend voor de Raad van State. Aangezien het bestreden KB genomen is ter uitvoering van artikel 14quinquies, dient aan het toepassingsgebied van het KB diezelfde beperkende interpretatie te worden gegeven.
De Raad van State besluit dat de aantasting van het beroepsgeheim in de gevallen waarvoor één of meer van de indicatoren voorhanden zijn, de Grondwet, noch het EVRM schendt.
Tot slot stelt onder meer de OVB dat het bestreden KB strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel. Zij meent dat het KB geen onderscheid maakt tussen het onderliggend misdrijf, zijnde de ernstige en georganiseerde fraude en het secundaire misdrijf, met name het witwassen. Volgens onder meer de OVB zouden sommige indicatoren betrekking hebben op het onderliggend misdrijf, terwijl de bevoegdheidsdelegatie van artikel 14quinquies alleen betrekking kan hebben op de indicatoren voor het witwassen.
De Raad van State oordeelt dat de indicatoren betrekking kunnen hebben op zowel het witwassen als op het onderliggende misdrijf. Het gaat in wezen om het beschrijven van situaties die wijzen op “het bestaan van een ernstige en georganiseerde fraude […] aan de basis van verdachte verrichtingen inzake witwassen.”