Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Verstrekken inlichtingen aan schuldbemiddelaars
Bij arrest van 14 juni 2006 wordt door het Arbitragehof art. 1675/8, 2de en 3de lid van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen door een bepaling van de wet van 13 december 2005, op verzoek van de OVB en de OBFG, geschorst in zoverre het van toepassing is op advocaten.
Rolnummer: 3937 en 3942
Art. 1675/8 van het Gerechtelijk Wetboek luidt als volgt:
Tenzij deze opdracht hem reeds was toevertrouwd in de beschikking van toelaatbaarheid kan de schuldbemiddelaar, belast met een procedure van minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling, zich richten tot de rechter overeenkomstig artikel 1675/14, § 2, derde lid, teneinde de schuldenaar of een derde te gelasten hem al de nuttige inlichtingen te verstrekken over verrichtingen uitgevoerd door de schuldenaar en over de samenstelling en de vindplaats van diens vermogen.
Ingeval de schuldbemiddelaar het nodig acht aanvullende inlichtingen over de vermogenstoestand van de verzoeker in te winnen, kan hij de rechter vragen dat de derden die aan het beroepsgeheim of aan de discretieplicht zijn onderworpen, daarvan worden ontheven en dat hen wordt bevolen de gevraagde inlichtingen te verstrekken, onverminderd hun recht om aan de rechter hun opmerkingen schriftelijk of in de raadkamer voor te dragen. Zo nodig, brengt de rechter, zodra hij het verzoek van de bemiddelaar ontvangt, de orde of het tuchtcollege waarvan de derde afhangt daarvan in kennis bij gerechtsbrief. Die instantie beschikt over dertig dagen om de rechter van advies te dienen over het verzoek van de bemiddelaar. Verstrekt ze geen advies, dan wordt het advies geacht gunstig te zijn. Indien de rechter van het advies afwijkt, preciseert hij de redenen daarvoor in zijn beschikking.
Het Hof oordeelt dat de nieuwe bepaling, ondanks de enkele wijzigingen die het bevat, de essentie van de vroegere bepaling overneemt en met hetzelfde gebrek is aangetast, zoals de norm die reeds door het Arbitragehof bij arrest van 3 mei 2000 werd vernietigd; redenen waarom het Hof, artikel 1675/8, 2de en 3de lid van het Ger. W., aldus gewijzigd, schorst.
Daarbij overweegt het Hof in essentie:
- De nieuwe regeling beperkt zich ertoe de procedureregel over te nemen die bij art. 878, 2de lid Ger. W. (overlegging van stukken door een derde) is voorgeschreven. Zij verzwaart bovendien de aantasting van het beroepsgeheim van de advocaat vermits zij afziet van de vereiste dat er 'gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens' zoals bepaald in art. 877 Ger. W., moeten bestaan.
- In de parlementaire voorbereiding wordt nergens een verantwoording gegeven ter opheffing van het beroepsgeheim van de advocaat, die vergelijkbaar is met die van een noodtoestand of een waardenconflict. Het gegeven dat de bemiddelaar aanvullende inlichtingen moet inwinnen over de vermogenstoestand van de verzoeker, verandert niets aan de aantasting van het beroepsgeheim. Het kan de aantasting ervan niet verantwoorden.
- Er wordt niet ingezien hoe de advocaat opmerkingen kan maken, en de Orde advies kan uitbrengen aan de rechter, zonder dat door die opmerkingen of dat advies elementen vrij worden gegeven die onder het beroepsgeheim vallen.