Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Verhaalbaarheid erelonen
Het Grondwettelijk Hof heeft op 24 juli 2009 uitspraak gedaan inzake twee prejudiciële vragen over de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Arrest 129/2009 (1) betreft de prejudiciële vraag over artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, gesteld door de politierechtbank te Turnhout.
Meer in het bijzonder werd de vraag gesteld of de toekenning van een rechtsplegingsvergoeding aan een burgerlijke partij ten laste van een verzekeraar/vrijwillig tussenkomende partij in een strafproces strijdig is of zou zijn met artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, terwijl in een burgerlijke procedure de vrijwillig tussenkomende partij wel kan veroordeeld worden tot betaling aan de eiser/schadelijder van een rechtsplegingsvergoeding.
De prejudiciële vraag wordt door het Hof ontkennend beantwoord.
Het ging hier om een vonnis waarbij de verwijzende rechter de beklaagde en diens verzekeraar, vrijwillig tussenkomende partij, in solidum heeft veroordeeld tot het vergoeden van de burgerlijke partij.
Het onderzoek beperkt zich dan ook tot de in solidum veroordeling en doet het Hof besluiten dat wanneer de beklaagde en de vrijwillig tussenkomende verzekeraar in solidum zijn veroordeeld, de politierechtbank die zitting houdt in strafzaken met toepassing van artikel 89, § 5, van de wet van 25 juni 1992, een rechtsplegingsvergoeding ten laste van de aansprakelijke persoon en zijn verzekeraar kan toekennen aan de benadeelde, voor zover zij van oordeel is dat zij aan die partij een dergelijke vergoeding zou toekennen ten laste van de aansprakelijke persoon en zijn verzekeraar in solidum, wanneer zij zitting houdt in burgerlijke zaken.
Arrest 133/2009 (2) behandelt de prejudiciële vragen over artikel 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, gesteld door de arbeidsrechtbank te Nijvel.
Het Hof vergelijkt hierbij de categorie van de rechtzoekenden die voor de arbeidsrechtbank een procedure hebben ingesteld vóór de bekendmaking van het koninklijk besluit van 26 oktober 2007 tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding en de categorie van rechtzoekenden die een soortgelijke procedure hebben ingesteld na de bekendmaking van dat K.B.
Het Hof verwijst naar haar eerdere arresten van 18 december 2008 (182/2008) en 12 februari 2009 (21/2009) en wijst erop dat de wetgever de verhaalbaarheid heeft omlijnd en dat de rechter op verzoek van de partijen de rechtsplegingsvergoeding kan verminderen, met name wanneer hij van oordeel is dat de situatie ‘kennelijk onredelijk’ is. Hiermee rekening houdend heeft de onmiddellijke toepassing van de in het geding zijnde wetgeving geen onevenredige gevolgen voor de partijen die op het ogenblik van de inwerkingtreding ervan bij gerechtelijke procedures betrokken zijn.
Het Hof zegt dan ook voor recht dat er geen schending is.