Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Tuchtprocedure voor advocaten
Een gewezen advocaat vorderde voor het Grondwettelijk Hof de vernietiging van de artikelen 2, 18, 23 en 27 van de wet van 21 juni 2006 tot wijziging van een aantal bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de balie en de tuchtprocedure voor haar leden (B.S. 20 juli 2006) (hierna: de wet van 21 juni 2006).
Rolnummer: 4126
Artikel 2 van de wet van 21 juni 2006 voegt een nieuw artikel 432bis in het Gerechtelijk Wetboek in. Volgens deze bepaling is tegen een beslissing van de raad van de Orde tot weglating of i.v.m. een verzoek tot inschrijving op het tableau, op de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van advocaat uit een andere lidstaat van de Europese Unie of op de lijst van stagiairs hoger beroep mogelijk bij de tuchtraad van beroep.
De eiser meende dat die bepaling enerzijds onverenigbaar is met het administratief karakter van het verzoek tot inschrijving en tot weglating en anderzijds strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur.
Artikel 18 van de wet van 21 juni 2006 vervangt artikel 465 Ger. W., dat de samenstelling van de tuchtraden van beroep bepaalt.
De eiser stelde, op basis van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat de samenstelling van de tuchtraden van beroep niet beantwoordt aan de vereiste van een onafhankelijke en onpartijdige instantie. Het beroep zou moeten worden voorgelegd aan een rechtscollege met volle rechtsmacht, in casu het hof van beroep.
Het Grondwettelijk Hof volgde o.m. de Orde van Vlaamse Balies (die vrijwillig tussenkwam) en oordeelde dat die twee middelen onontvankelijk zijn omdat ze enkel zijn afgeleid uit enerzijds een schending van de beginselen van rechtszekerheid, van behoorlijk bestuur en van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke instantie en anderzijds een schending van artikel 6 E.V.R.M. Het Hof is niet bevoegd om wettelijke normen rechtstreeks te toetsen aan algemene beginselen, noch aan verdragsbepalingen.
Artikel 23 van de wet van 21 juni 2006 vervangt artikel 469 Ger. W., dat o.m. bepaalt dat de tuchtraad bevoegd is om uitspraak te doen over tuchtrechtelijke vervolgingen die zijn ingesteld wegens feiten gepleegd vóór de beslissing waarbij de advocaat van het tableau van de Orde is weggelaten, indien het onderzoek uiterlijk één jaar na die beslissing is ingesteld.
De eiser meende dat die bepaling afbreuk doet aan ‘het voorbehoudloos karakter van de weglating’ en strijdig is met ‘het gezag van gewijsde van de beslissing van weglating als wettelijk vermoeden’.
Tot slot vervangt artikel 27 van de wet van 21 juni 2006 artikel 472 Ger. W. Die bepaling regelt de mogelijkheid om opnieuw te worden toegelaten tot het tableau van de Orde na een schrapping en voert een regeling in voor eerherstel in geval van schorsing en voor de uitwissing van straffen.
De eiser meende dat de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet worden geschonden omdat een soortgelijke regeling niet bestaat bij andere beroepen en het in de rechtsorde het niveau van bescherming van de gewaarborgde rechten verlaagt.
Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat ook het derde en het vierde middel onontvankelijk zijn, omdat niet wordt uiteengezet in welk opzicht de genoemde grondwetsbepalingen zouden geschonden zijn. De loutere vermelding dat andere vrije beroepen niet dezelfde bepalingen kennen, volstaat niet om een discriminatie of een schending van artikel 23 van de Grondwet vast te stellen.