Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Richtlijn 89/48/EEG – erkenning van diploma’s en bekwaamheidsproef
In een arrest van 22 december 2010 beantwoordde het Hof van Justitie een prejudiciële vraag over richtlijn 89/48/EEG.
Rolnummer: C118/09
Rechtendiploma. Dit diploma werd in Spanje gehomologeerd op basis van bijkomende studies aan een Spaanse universiteit. De heer Koller schreef zich vervolgens rechtstreeks in op het tableau van een Spaanse balie, daar er in Spanje geen stage voorafgaat aan de inschrijving op het tableau. Daarna diende hij bij de desbetreffende Oostenrijkse autoriteit een verzoek in tot deelname aan de bekwaamheidsproef en tot vrijstelling van de proef op basis van zijn Oostenrijks rechtendiploma. Beide verzoeken werden afgewezen, onder meer omdat het verzoek van de heer Koller ertoe strekte de naar Oostenrijks recht vereiste stage van vijf jaar te omzeilen.
De verwijzende rechter wenste van het Hof van Justitie te vernemen of richtlijn 89/48/EEG hier van toepassing is.
Het Hof oordeelde dat met het oog op de toegang (onder voorbehoud van slagen voor een proeve van bekwaamheid) tot het gereglementeerde beroep van advocaat in de ontvangende lidstaat, de houder
- van een in die lidstaat afgegeven titel waarmee een postsecundaire studiecyclus van meer dan drie jaar wordt afgesloten en
- van een gelijkwaardige titel die in een andere lidstaat is afgegeven na het volgen van een aanvullende opleiding van minder dan drie jaar, dewelke hem het recht geeft om in laatstbedoelde staat het gereglementeerde beroep van advocaat uit te oefenen, dat hij op het tijdstip waarop hij om toelating tot de proeve van bekwaamheid heeft verzocht aldaar ook daadwerkelijk uitoefende
zich kan beroepen op de bepalingen van richtlijn 89/48/EEG.
Verder moet richtlijn 89/48, zoals gewijzigd, worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat een persoon in een situatie als die van verzoeker in het hoofdgeding, bij gebreke van bewijs dat de naar het recht van die lidstaat vereiste stage is vervuld, toelating weigeren tot de proeve van bekwaamheid voor het beroep van advocaat.