Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Prejudiciële vragen of artikel 203ter van het Burgerlijk Wetboek
Het Grondwettelijk Hof heeft zich in een arrest van 8 mei 2008 uitgesproken over de prejudiciële vragen of artikel 203ter van het Burgerlijk Wetboek, welke in een interpretatie gegeven door de verwijzende rechter, de kennisgeving bij gewone brief voorschrijft voor de mededeling van het vonnis aangaande de sommendelegatie, in strijd is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, nu dit afwijkt van de regels van het burgerlijk procesrecht volgens hetwelk de vonnissen het voorwerp uitmaken van een kennisgeving bij gerechtsbrief (eerste prejudiciële vraag), dan wel worden betekend zoals bij de vorderingen die gegrond zijn op de artikelen 203 en 203bis Burgerlijk Wetboek (tweede prejudiciële vraag).
Rolnummer: 4203
Volgens het Grondwettelijk Hof is het de uitsluitende bevoegdheid van de wetgever om te bepalen hoe de wijze van mededeling van akten van rechtspleging wordt geregeld. De keuze voor het aanwenden van een gewone brief in casu is te verantwoorden door de zorg om de kosten van de rechtspleging te drukken en de uitvoering van de beslissing te bespoedigen.
Ook erkent het Grondwettelijk Hof het objectieve verschil tussen de sommendelegatie geregeld in artikel 203ter Burgerlijk Wetboek - nu zonder verwijl aan de niet nakoming van de onderhoudsverplichting dient te worden verholpen - en de maatregelen die het voorwerp uitmaken van een kennisgeving bij gerechtsbrief alsook van de maatregelen die steunen op de artikelen 203 en 203bis Burgerlijk Wetboek en waarvan de beslissing wordt betekend bij deurwaardersexploot.
Die verschillende situatie verantwoordt volgens het Hof niet dat de rechten van de schuldenaar op een discriminerende wijze worden aangetast. Immers ingevolge de mededeling van de beslissing bij gewone brief, waar aan de aflevering geen bijzondere waarborgen zijn verbonden, neemt de beroepstermijn een aanvang vanaf de verzending. De in artikel 53bis Gerechtelijk Wetboek voorziene regeling voor aanvang van het lopen van termijnen van brieven welke bij gewone brief worden verstuurd, hetgeen een weerlegbaar vermoeden inhoudt, biedt eveneens geen voldoende waarborg volgens het Grondwettelijk Hof.
Het Hof besluit dat de artikelen 203ter Burgerlijk Wetboek, 32, 2) en 1253quaterGerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden.