Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Prejudiciële vraag over vrije keuze advocaat in kader van rechtsbijstandsverzekeringsovereenkomst
In zijn arrest nr. 136/2018 d.d. 11 oktober 2018 stelt het Grondwettelijk Hof een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie over de vrije keuze van een advocaat in het kader van een rechtsbijstandsverzekeringsovereenkomst. Het Grondwettelijk Hof wil meer bepaald weten of de bemiddelingsprocedures onder het toepassingsgebied van artikel 201 van de richtlijn 2009/138/EG vallen.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 6752
Zowel de OVB als de OBFG stelden beroep tot vernietiging in bij het Grondwettelijk Hof van de wet van 9 april 2017 tot wijziging van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen en ertoe strekkende de vrije keuze van een advocaat of iedere andere persoon die krachtens de op de procedure toepasselijke wet de vereiste kwalificaties heeft om zijn belangen te verdedigen in elke fase van de rechtspleging te waarborgen in het kader van een rechtsbijstandsverzekeringsovereenkomst (hierna: de wet van 9 april 2017).
Aangevoerde middelen door de OVB en de OBFG
Het eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat de wet van 9 april 2017 een verschil in behandeling in het leven roept tussen:
- enerzijds de rechtzoekende die voor de beslechting van een geschil gebruik maakt van een arbitrageprocedure en hierbij in het kader van de rechtsbijstandsverzekeringsovereenkomst vrij een raadsman kan kiezen; en
- anderzijds de rechtzoekende die in dat kader gebruik maakt van een bemiddelingsprocedure en daarbij niet over die keuzevrijheid beschikt.
De OVB en de OBFG voerden aan dat arbitrage en bemiddeling vergelijkbare procedures zijn en als gelijkwaardige, alternatieve methoden moeten worden beschouwd om een geschil te beslechten. Bijgevolg zou de vrije keuze van de raadsman ook in bemiddelingsprocedures moeten worden gewaarborgd.
Het tweede middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 201 van de richtlijn 2009/138/EG. Dat artikel bepaalt met name dat in elke rechtsbijstandsverzekeringsovereenkomst uitdrukkelijk moet worden bepaald dat indien een raadsman wordt gevraagd de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen de verzekerde vrij is om die raadsman te kiezen. De OVB en de OBFG waren en zijn van oordeel dat de bemiddelingsprocedures onder het toepassingsgebied van artikel 201 van de richtlijn 2009/138/EG vallen.
Overwegingen van het Grondwettelijk Hof
In zijn overweging B.12 stelt het Grondwettelijk Hof dat "de personen die partij zijn in een bemiddelingsprocedure, in het licht van de vrije keuze van een raadsman, voldoende vergelijkbaar zijn met de personen die partij zijn in een arbitrageprocedure. Beide procedures beogen immers een einde te maken aan een geschil dat bestaat tussen twee of meer partijen. De omstandigheid dat er wezenlijke verschillen bestaan tussen de arbitrageprocedure en de bemiddelingsprocedure volstaat aldus niet om te besluiten tot de niet-vergelijkbaarheid van de voormelde categorieën van personen".
Verder wijst het Grondwettelijk Hof erop dat in het bijzonder rekening moet worden gehouden met de draagwijdte van artikel 201 van de richtlijn 2009/138/EG. De toepassing van dat artikel is immers beperkt tot administratieve en gerechtelijke procedures.
Op basis van het arrest van 7 april 2016 van het Hof van Justitie, waarin dat Hof de draagwijdte van het begrip 'administratieve procedure' verduidelijkte, leidt het Grondwettelijk Hof in zijn overweging B.16.2 af dat "de algemene strekking en de verbindendheid van het recht om zijn raadsman te kiezen [...] in de weg staan aan een restrictieve uitlegging van dat artikel [...]" en meent het dat zou kunnen worden afgeleid dat er "ook wat het erin vervatte begrip 'gerechtelijke procedure' betreft, geen onderscheid (wordt gemaakt) tussen de voorbereidende fase en de besluitfase van zulk een procedure."
Het Grondwettelijk Hof stelt evenwel in zijn overweging B.17 vast dat op basis van de rechtspraak van het Hof van Justitie niet met zekerheid kan worden vastgesteld of het in artikel 201 van de richtlijn 2009/138/EG bedoelde recht ook moet gelden in bemiddelingsprocedures.
Prejudiciële vraag
Om die reden vraagt het Grondwettelijk Hof aan het Hof van Justitie om zich voorafgaandelijk uit te spreken over de vraag of de bemiddelingsprocedures onder het toepassingsgebied van artikel 201 van de richtlijn 2009/138/EG vallen.
In concreto verlangt het Grondwettelijk Hof te weten of bemiddelingsprocedures onder de term 'gerechtelijke procedure' mogen worden begrepen:
"Dient het begrip 'gerechtelijke procedure' in artikel 201, lid 1, a), van de richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf zo te worden uitgelegd dat daaronder de buitengerechtelijke en de gerechtelijke bemiddelingsprocedures, zoals geregeld in de artikelen 1723/1 tot 1737 van het Belgisch Gerechtelijk Wetboek, zijn begrepen?"