Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Prejudiciële vragen (BS 20 december 2017) over de drugwet van 1921
In onze rubriek ‘wet in wording’ leest u over het wetsvoorstel betreffende de bijzondere verbeurdverklaring in drugszaken, dat (onder meer) artikel 4,§6 van de drugwet van 1921 beoogt te wijzigen teneinde de wet in overeenstemming te brengen met een arrest van het Grondwettelijk Hof van 3 april 2014.
Op 20 december 2017 werd in het Belgisch Staatsblad prejudiciële vragen, opgeworpen door het Hof van Beroep te Brussel, gepubliceerd met betrekking tot die drugwet.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
In onze rubriek ‘wet in wording’ leest u over het wetsvoorstel betreffende de bijzondere verbeurdverklaring in drugszaken, waar onder meer de wet van 24 februari 1921 over het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen (de drugwet) aangepast zou worden om die in overeenstemming te brengen met een arrest van het Grondwettelijk Hof van 3 april 2014.
Op 20 december 2017 werd in het Belgisch Staatsblad een prejudiciële vraag gepubliceerd over de drugwet van 1921 door het Hof van Beroep te Brussel (bij arrest van 18 oktober 2017).
Het betreft volgende prejudiciële vragen:
- Schendt artikel 9 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, zoals vervangen bij artikel 14 van de wet van 3 mei 2003, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het alleen de beklaagde die vervolgd wordt wegens een overtreding van de Drugswet toelaat het voordeel te genieten van de toepassing van de bepalingen van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, zelfs indien hij niet voldoet aan de bij de artikelen 3 en 8 van die wet gestelde voorwaarden met betrekking tot de vroegere veroordelingen, terwijl die gunst wordt geweigerd aan de beklaagde die andere misdrijven heeft gepleegd met het oog op zijn eigen druggebruik?
- Schenden de artikelen 3 en 8 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij voorwaarden bepalen voor de toekenning van het uitstel en de opschorting zonder een onderscheid te maken tussen de beklaagden naargelang zij al dan niet misdrijven hebben gepleegd met het oog op hun eigen druggebruik?
- In het geval dat bevestigend zou worden geantwoord op de eerste of op de tweede vraag, schendt artikel 14, § 1, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het voorziet in het van rechtswege herroepen van het uitstel ingeval gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf gepleegd is dat veroordeling tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden zonder uitstel ten gevolge heeft gehad, zonder een onderscheid te maken tussen de beklaagden naargelang zij al dan niet misdrijven hebben gepleegd met het oog op hun eigen druggebruik?