Ga verder naar de inhoud

Rechtspraak-advocatuur Over­gangs­be­pa­lin­gen nieuwe echt­schei­dings­wet

Het Grondwettelijk Hof deed op 17 september uitspraak inzake twee prejudiciële vragen betreffende de nieuwe echtscheidingswetgeving, meer in het bijzonder wat betreft de overgangsbepalingen.

Merve Köse

Jurist deontologie
Merve Köse

Dominique Dombret

Jurist deontologie
Dominique Dombret

Deel dit artikel

Het arrest 141/2009 toetst de interpretatie van artikel 42, § 3 (in samenhang gelezen met artikel 42, § 2) van de wet van 27 april 2007 [betreffende de hervorming van de echtscheiding] volgens welke het recht op levensonderhoud zou worden geregeld bij de oude wet terwijl de modaliteiten voor vaststelling van dat levensonderhoud zouden worden geregeld door de nieuwe wet.

Het Hof haalt aan dat het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie zich er niet tegen verzet dat de wetgever terugkomt op zijn oorspronkelijke doelstellingen om er andere na te streven. Vervolgens wordt verwezen naar de parlementaire voorbereiding waaruit blijkt dat de wetgever wilde vermijden dat hierdoor diegenen die een fout hebben begaan of diegenen die het vermoeden van schuld van het vroegere artikel 306 niet hebben weerlegd alsmede de ex-echtgenoten die uit de echt gescheiden zijn op basis van gedeelde fout, een uitkering tot levensonderhoud zouden kunnen aanvragen indien ze voldoen aan de economische voorwaarden voor de toekenning ervan. Dat gevolg zou talrijke geschillen die soms al lang zijn afgesloten opnieuw hebben doen oplaaien en zou om evidente redenen van rechtzekerheid niet wenselijk zijn geweest

Het Hof onderscheidt vervolgens twee interpretaties van het artikel 42,§ 3 van de wet van 27 april 2007 waarbij de interpretatie, zoals geformuleerd in de prejudiciële vraag, bevestigend wordt beantwoord.

  1. Volgens die eerste interpretatie besluit het Hof dat, aangezien de met elkaar vergeleken categorieën van personen zich in een identieke situatie bevinden, namelijk dat het gaat om personen wiens echtscheiding is uitgesproken vóór 1 september 2007, het niet redelijk verantwoord is ze aan twee verschillende juridische regelingen te onderwerpen wat betreft de wijze van vaststelling van de uitkering tot levensonderhoud om de enkele reden dat die kwestie nog niet zou zijn beslecht op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet betreffende de hervorming van de echtscheiding.
  2. Het in het geding zijnde artikel 42, § 3 van de wet van 27 april 2007 kan volgens het Hof echter ook in die zin worden geïnterpreteerd dat, wanneer de echtscheiding is uitgesproken vóór de inwerkingtreding van de wet van 27 april 2007, de daarin vermelde vroegere bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van toepassing blijven zowel voor de toekenning van het recht op een uitkering tot levensonderhoud als voor de wijze van vaststelling daarvan. In die interpretatie bestaat het in de prejudiciële vraag aangeklaagde verschil in behandeling niet, vermits de situatie van de echtgenoten uitsluitend wordt geregeld door de vroegere artikelen van het Burgerlijk Wetboek. In die interpretatie dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.

Het arrest 138/2009 behandelt de prejudiciële vraag inzake de interpretatie van paragraaf 7 van het nieuwe artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek volgens welke die bepaling niet van toepassing zou zijn op de personen die door onderlinge toestemming uit de echt zijn gescheiden vóór de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek.

Het aan het Hof voorgelegde verschil in behandeling is het verschil dat zou worden gemaakt tussen de personen die door onderlinge toestemming uit de echt zijn gescheiden, naargelang dat is gebeurd vóór of na de inwerkingtreding van artikel 301, § 7 van het Burgerlijk Wetboek. Wanneer die bepaling in die zin zou worden geïnterpreteerd dat zij niet van toepassing is op de personen die vóór die datum uit de echt zijn gescheiden zouden zij de rechter niet kunnen vragen de overeengekomen onderhoudsuitkering aan te passen of af te schaffen, terwijl de personen die na de inwerkingtreding van artikel 301, § 7 van het Burgerlijk Wetboek uit de echt zijn gescheiden, dat wel zouden kunnen vragen, onder de in die bepaling vastgestelde voorwaarden.

Het Hof gaat na of het ontbreken van een overgangsregeling leidt tot een verschil in behandeling dat niet redelijk kan worden verantwoord dan wel of op overdreven wijze afbreuk is gedaan aan het beginsel van het gewettigd vertrouwen.

In de regeling die gold vóór de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 301, § 7 waren de in het kader van een echtscheiding door onderlinge toestemming vastgestelde uitkeringen geregeld bij artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek. Hierdoor konden de toekomstig uit de echt gescheiden personen verwachten dat - behalve in onderling overleg - de overeengekomen onderhoudsuitkering later niet zou kunnen worden gewijzigd, met name door een rechterlijke beslissing. Het is precies om dat gevolg op te vangen en de aandacht van de echtgenoten hierop te vestigen dat artikel 27, 3° van de wet van 30 juni 1994 artikel 1288, eerste lid, 4° van het Gerechtelijk Wetboek heeft gewijzigd. Door de mogelijkheid tot vaststelling van modaliteiten tot herziening uitdrukkelijk in te schrijven in artikel 1288, eerste lid, 4 van het Gerechtelijk Wetboek heeft de wetgever de echtgenoten bij het sluiten van een overeenkomst waarin een onderhoudsuitkering tussen hen wordt bedongen, willen uitnodigen ook hierover na te denken en dat in voorkomend geval te regelen.

Door op die vroegere onderhoudsuitkeringen niet de herzieningsregeling toe te passen die het in het geding zijnde artikel 301, § 7 voor de nieuwe uitkeringen invoert, doet de wetgever volgens het Hof geenszins afbreuk aan de gewettigde verwachtingen van de partijen, maar waarborgt hij integendeel de naleving ervan. Bovendien betreft het geen absolute onveranderlijkheid: artikel 1293, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek doet voor de partijen immers het recht ontstaan, onverminderd de inachtneming van het tweede tot vijfde lid van die bepaling, om aan de rechter gezamenlijk een wijziging van hun aanvankelijke overeenkomst aan te vragen in geval van nieuwe en onvoorzienbare omstandigheden die hun situatie aanzienlijk wijzigen.

Het Hof besluit dan ook dat hier geen grondwettelijke schending is.

Gerelateerd nieuws

Deze berichten verschenen recent:
Deontologie

Inzicht in nationale risicoanalyse witwaspreventie

De Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI) heeft de nationale risicoanalyse over witwassen van geld, financiering van terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens samengevat voor alle entiteiten die onder de witwaspreventiewet vallen. Deze samenvatting is daarom ook van belang voor advocaten. Ze biedt u een goed inzicht in de actuele risico’s, waardoor u uw eigen risicoanalyses daarop kunt afstemmen.

Meer lezen
Deontologie Podcast

Podcast Ten Gronde: F*Q deontologie

In een boeiende aflevering van de podcast Ten Gronde, gemodereerd door bestuurder Jan Meerts, wordt de deontologie kritisch in vraag gesteld, met een focus op de veranderende landschappen van ethiek en praktijk. Mr. Eva Raepsaet, stafhouder Luk Delbrouck en vice-stafhouder Frank Judo betreden de arena om te debatteren over de ethiek en de grenzen van het beroep.

Deze podcast biedt een unieke kans om diepgaand inzicht te krijgen in de ethiek en de moderne ontwikkelingen van het beroep. Luister alsof u er zelf bij was!

Meer lezen
Deontologie Rechten van de mens

Het Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens: een steun voor klokkenluiders

Recente wetten versterken de bescherming van klokkenluiders in Belgische privébedrijven en de federale publieke sector. Deze wetten, voortkomend uit een Europese richtlijn, bieden niet alleen bescherming maar ook diverse vormen van ondersteuning via het onafhankelijke Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens (FIRM). Advocaten en advocatenkantoren die geïnteresseerd zijn in de verdediging van klokkenluiders worden opgeroepen om zich bij het FIRM te melden.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Nieuwjaarsgeschenk van het Grondwettelijk Hof

Het Grondwettelijk Hof heeft op 11 januari 2024 opnieuw het beroepsgeheim van de advocaat beschermd in een bevestiging van zijn eerdere DAC6-rechtspraak. Ditmaal handelen de arresten over de omzettingsregelgeving op federaal niveau en op het niveau van de Franstalige Gemeenschap, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Meer lezen
Deontologie

Individueel e-mailadres voortaan verplicht

Advocaten moeten vanaf nu bereikbaar zijn via een (individueel) e-mailadres. Dat besliste onze algemene vergadering.

Meer lezen
Deontologie

OVB waarschuwt voor platform 'starofservice.be'

Het platform “starofservice.be” beweert via het internet vragers en aanbieders van ‘diensten’ met elkaar in contact te brengen. Er is ernstige twijfel over het bonafide karakter ervan, zodat de OVB elke samenwerking afraadt. Samenwerking kan bovendien zware deontologische inbreuken opleveren.

Meer lezen
Tucht

Onrechtmatig verzet niet langer mogelijk in procedures zoals in tucht

Onze algemene vergadering keurde op 8 februari 2023 een wijzigingsreglement goed dat voortaan (onder meer) de mogelijkheid biedt aan de raad van de Orde om verzet in procedures zoals in tucht ongedaan te verklaren. Dat reglement trad recent in werking.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Het Grondwettelijke Hof verdedigt opnieuw ons beroepsgeheim bij DAC6

Het Grondwettelijke Hof heeft vandaag opnieuw uitspraak gedaan met betrekking tot een Vlaams decreet dat de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen regelt. Het Hof respecteert opnieuw het beroepsgeheim van ons beroep.

Meer lezen
Deontologie Witwaspreventie

OVB waarschuwt voor opleiding witwaspreventie door SwiftSkills

We vernamen dat SwiftSkills, een e-learning platform, advocaten via een misleidend e-mailbericht aanspoort om deel te nemen aan een opleiding over hun verplichtingen onder de wet van 18 september 2017 ‘tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten’ (WPW).

Meer lezen