Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Overgangsbepaling aangaande duur van de uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding door het Grondwettelijk Hof vernietigd
Het Grondwettelijk Hof heeft in het arrest van 3 december 2008 het artikel 42, §5, van de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding vernietigd.
Die bepaling stelde de overgangsbepalingen vast die betrekking hebben op het nieuwe artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek, dat de vroegere regeling van de na echtscheiding verschuldigde uitkering tot levensonderhoud heeft gewijzigd.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 4374
Binnen de nieuwe echtscheidingswetgeving wordt de duur van de uitkering beperkt in de tijd zodat deze niet langer kan zijn dan de duur van het huwelijk. Artikel 42, § 5 maakte die beperking onmiddellijk van toepassing, zelfs op de uitkeringen na echtscheiding die zijn vastgesteld bij een vonnis dat definitief is geworden vóór de inwerkingtreding van de wet.
Het Hof besluit nu dat de wetgever hiermee op discriminerende wijze afbreuk heeft gedaan aan de gewettigde verwachtingen van de personen van wie de situatie onder de gelding van de vroegere wet was vastgesteld en enkel onder de bij die wet vastgestelde voorwaarden kon worden gewijzigd.
Het Hof verwijst naar de vele discussies hieromtrent tijdens de voorbereidende werkzaamheden waarin reeds werd aangegeven dat het hier om een omstreden bepaling ging.
De ministerraad had die bepaling verantwoord door te stellen dat het een regel met betrekking tot een termijn betrof en men bijgevolg diende aan te nemen dat ze een procedureregel was en hierdoor, volgens de regels van het overgangsrecht, onmiddellijk van toepassing was, zelfs op de echtscheidingen uitgesproken vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet.
Tijdens de behandeling in de Senaat werd al beweerd dat het hier ging om een bepaling die de manier regelt waarop men het bedrag van de uitkering na echtscheiding vaststelt en dat dat dus geen procedurewet kon zijn, maar een wet ten gronde waarop het overgangsrecht niet van toepassing is.
Het Hof overweegt vervolgens dat de bestreden bepalingen er in geen geval mogen toe leiden dat rechterlijke beslissingen die in kracht van gewijsde zijn gegaan, in vraag worden gesteld. Het Hof benadrukt evenwel dat de rechterlijke uitspraak waarbij een onderhoudsuitkering werd toegekend, niet kan worden beschouwd als een beslissing die onherroepelijk vastgestelde rechten doet ontstaan. Overeenkomstig artikel 301, § 3 van het Burgerlijk Wetboek, kan die duur immers door de rechter worden gewijzigd onder de voorwaarden van het vroegere artikel indien in de beslissing tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud geen duur werd vastgesteld.
Het Hof besluit dat de wetgever, door onder voorbehoud van de toepassing van het vroegere artikel 301, § 3 van het Burgerlijk Wetboek, de regeling van een in de tijd onbeperkte uitkering te vervangen door een regeling die de uitkering van rechtswege beëindigt na een duur die gelijk is aan die van het huwelijk, op discriminerende wijze afbreuk doet aan de gewettigde verwachtingen van de personen van wie de situatie onder de gelding van de vroegere wet was vastgesteld en enkel onder de bij die wet vastgestelde voorwaarden kon worden gewijzigd.
De verzoekende partijen haalden tevens meer algemeen als discriminatie aan dat de wet eenzelfde behandeling invoert voor mensen die ervoor gekozen hebben om te huwen onder de oude wetgeving en deze die na de nieuwe wetgeving huwden. Zij wijzen erop dat echtgenoten onder de oude wetgeving een ander verwachtingspatroon hadden en hun levensstijl hier ook naar schikten.
Het Hof acht dat middel niet gegrond en is zeer duidelijk door te stellen dat de toetreding tot het huwelijk voor de personen die in het huwelijk treden niet de rechtmatige verwachting doet ontstaan dat de wettelijke regeling ten tijde van hun huwelijk inzage echtscheiding ongewijzigd op hen van toepassing zal blijven.