Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Honoraria en kosten van de schuldbemiddelaar
De OVB trok ten strijde tegen artikel 1675/19, § 2, zesde lid Ger.W. dat “het bedrag van de honoraria en de kosten van de schuldbemiddelaar per dossier niet hoger [mag] liggen dan 1 200 euro, tenzij de rechter er anders over beslist middels een bijzondere gemotiveerde beslissing“ . De OVB diende een verzoekschrift tot vernietiging bij het Grondwettelijk Hof in.
Rolnummer: 4935
Artikel 1675/19, §2, zesde lid Ger.W.
In het raam van de betaling van de honoraria en kosten van de schuldbemiddelaar door het Fonds ter bestrijding van de overmatige schuldenlast, bepaalt artikel 1675/19, § 2, zesde lid Ger.W. dat “het bedrag van de honoraria en de kosten van de schuldbemiddelaar per dossier niet hoger [mag] liggen dan 1 200 euro, tenzij de rechter er anders over beslist middels een bijzondere gemotiveerde beslissing.“
De enige echte bestaansreden van artikel 1675/19, § 2, zesde lid Ger.W. is de wegwerking van de achterstand en het financieringstekort van het Fonds ter bestrijding van de overmatige schuldenlast. In de marge merken we op dat de Orde van Vlaamse Balies, na een aantal vruchteloze ingebrekestellingen aan het adres van de bevoegde ministers te hebben gericht, de Belgische Staat voor de Brusselse rechtbank van eerste aanleg heeft gedagvaard voor niet-betaling van de honoraria en kosten van advocaten-schuldbemiddelaars.
Het verzoekschrift
De OVB trok ten strijde tegen die bepaling en diende een verzoekschrift tot vernietiging bij het Grondwettelijk Hof in. Het verzoekschrift betrof een voorgaande versie van artikel 1675/19 § 2, zesde lid Ger.W. waarin nog niet verduidelijkt werd dat ook de kostenonder het toepassingsgebied van dat zesde lid vallen en dat het plafond van 1 200 euro per dossier geldt. De vraag tot vernietiging ging dus over volgende eerste versie van artikel 1675/19 § 2, zesde lid Ger.W.: “het bedrag van de honoraria van de schuldbemiddelaar mag niet hoger liggen dan 1 200 euro, tenzij de rechter er anders over beslist middels een bijzondere gemotiveerde beslissing.”
De OVB steunde haar verweer op de schending van het gelijkheidsbeginsel (eerste middel). Het onverantwoord, niet objectief te rechtvaardigen onderscheid bestaat erin dat schuldbemiddelaars met een vergoeding van hoger dan 1 200 euro (per dossier) anders worden behandeld dan schuldbemiddelaars met een vergoeding van lager dan of gelijk aan 1 200 euro (per dossier). Inderdaad, alleen die eerste categorie schuldbemiddelaars zal moeten hopen op een bijzondere gemotiveerde beslissing van de rechter als zij wenst te ontsnappen aan het plafond van 1 200 euro. Dat onderscheid is niet objectief en arbitrair omdat de forfaitaire vastlegging van de vergoedingen bij koninklijk besluit van 18 december 1998 (houdende vaststelling van de regels en barema's tot bepaling van het ereloon, de emolumenten en de kosten van de schuldbemiddelaar) elke appreciatieruimte van de rechter in de weg staat. Het onderscheid is ook niet pertinent omdat het plafond niet op een absolute wijze werd ingesteld. Het is bovendien buiten elke proportie omdat de schuldbemiddelaars er het slachtoffer van worden terwijl zij juist een hoofdrol hebben in de collectieve schuldenregeling die een rotsvaste maatregel is met betrekking tot de bestrijding van de armoede.
Een tweede middel lag in de miskenning van het grondwettelijk recht op juridische bijstand. Door het feit dat schuldbemiddelaars zich moeten verantwoorden voor vergoedingen die het bedrag van 1 200 euro overstijgen, riskeren zij zich anders te zullen gedragen aangaande de problematiek van de collectieve schuldenregeling (misschien zouden zij niet erg happig meer zijn om dossiers te aanvaarden of misschien zouden zij hun taak niet meer met eenzelfde enthousiasme vervullen).
Een ander verweermiddel duidde op de schending van het beginsel van de scheiding der machten en van het recht op een eerlijk proces (derde middel). Inderdaad, de rechter kan niet meer vrij en onafhankelijk recht spreken, daar - zo blijkt uit de parlementaire voorbereidingen - de uitvoerende macht, gepersonifieerd door het Fonds, de goedkeuring van de rechter nogmaals zal toetsen.
Het arrest
Het Grondwettelijk Hof heeft zich op 15 maart 2011 negatief uitgesproken.
Over het eerste middel zegt het Hof dat het verschil in behandeling berust op een duidelijk criterium, met name de waarde van de schuldvordering zelf. Het verschil in behandeling is redelijk verantwoord en staat in verband met het nagestreefde doel: de wetgever wou een financieel onevenwicht van het Fonds vermijden. De bijzondere motiveringsplicht heeft geen onredelijke gevolgen omdat de rechter sowieso een motiveringsplicht heeft in geval van een tussenkomst van het Fonds. De controle van de rechter zou enkel kunnen leiden tot de aanpassing van de ingediende staat indien die geen realistische weergave van het geleverde werk zou vormen. Het Hof merkt op dat er geen maximumgrens is en dat de schuldbemiddelaar onbegrensde bedragen kan vorderen mits een bijzondere motivering wordt gegeven. Verder stelt het Hof nog dat de schuldbemiddelaar nooit verplicht kan worden om in een bepaald dossier op te treden.
Het tweede middel is volgens het Hof niet gegrond omdat de bijzondere motiveringsplicht niet verhindert dat het Fonds de schuldbemiddelaars zou uitbetalen. Het Hof herhaalt dat de bepaling in kwestie de schuldbemiddelaar in niets verbiedt een hoger bedrag dan 1 200 euro te vorderen wanneer die vergoeding met reële prestaties overeenkomt.
Het derde middel vindt ook geen doorgang omdat uit artikel 8 van het koninklijk besluit van 9 augustus 2002 (tot regeling van de werking van het Fonds ter bestrijding van de overmatige schuldenlast) moet afgeleid worden dat het Fonds een aanvraag tot betaling enkel kan weigeren wanneer de vraag naar vorm en inhoud onvolledig is. Het Fonds zou met andere woorden de betaling enkel kunnen weigeren indien de beslissing geen bijzondere motivering bevat, zonder echter die motivering zelf te kunnen beoordelen.